Voor u gelezen

Over mens en maatschappij

Posts Tagged ‘Cultuur

Wat bomen ons vertellen

leave a comment »

TROUET, V., Wat bomen ons vertellen. Een geschiedenis van de wereld in jaarringen. (Vert. Tree Story: The History of the World Written in Rings, 2020) Tielt, Uitg. Lannoo, 2020, 296 pp. – ISBN 978 94 014 6675 2

Hebt u het al opgemerkt? Het snijvlak van een omgehakte boom staat vol concentrische cirkels. Hoe ouder een boom, des te dikker de stam en hoe meer cirkels. Ze worden jaarringen genoemd, omdat bomen ieder jaar zo’n ring vormen. De dendrochronologie telt en bestudeert deze jaarringen in bomen en houten voorwerpen.

Op het eerste zicht lijkt dit een vrij saaie bezigheid. Maar dit is het allerminst, wat Valerie Trouet betreft. En dat zult u geweten hebben. Gepakt en gezakt neemt ze u mee op haar avontuurlijke tochten naar verafgelegen en onherbergzame gebieden om er oeroude bomen te monsteren. En ze vertelt u hoe de dendrochronologie uit hun jaarringpatronen een schat aan informatie haalt.

Want die jaarringen leren ons heel wat. Hun samenstelling, vorm en dikte is immers afhankelijk van de omstandigheden waaronder de boom het afgelopen jaar verkeerde. Omdat een boom ieder jaar een nieuwe maakt, zijn jaarringen absoluut en op het jaar af nauwkeurig te dateren.

Bomen zijn dan ook ideale toegangswegen tot de reconstructie van het verleden. Ze kunnen zeer oud worden en blijven onder bepaalde omstandigheden prima bewaard, zelfs dood. Dank zij de dendrochronologie kennen we precies de jaren in het verre verleden waarin een aardbeving plaatsvond, een vulkaanuitbarsting, overstroming of andere natuurrampen.

Ook door de mens veroorzaakte rampen zijn in de jaarringen vastgelegd. Men is het er bijvoorbeeld over eens dat grootschalige ontbossing verantwoordelijk is voor een belangrijk deel van het broeikaseffect. Ontbossing is echter al heel lang bezig. Voor de kolonisatie door de mens waren de kale Paaseilanden en IJsland bedekt met bos.

De meeste pre-industriële samenlevingen maakten immers kwistig en voortdurend gebruik van hout om te bouwen, te koken en hun woningen te verwarmen en om kunstvoorwerpen te maken. Jaarringdatering van hout, gevonden bij opgravingen, maakt het mogelijk om archeologische vondsten zeer nauwkeurig te dateren. Zo levert de dendrochronologie tevens een essentiële bijdrage aan onze kennis over vroege menselijke nederzettingen, handelsroutes en historische gebeurtenissen.

Jaarringen van bomen verschaffen ons ook heel wat informatie over klimaatschommelingen in het verleden en de invloed ervan op ecosystemen en samenlevingen. De dendroklimatologie laat zien hoe samenlevingen in het verleden de invloed ondergingen van klimaatveranderingen. De bloei en het verval van het Romeinse Rijk werd, behalve door socio-economische factoren zoals corruptie, burgeroorlogen en invallen van de barbaren, bepaald door klimaatveranderingen. Ook de successen van Djenghis Khan en zijn veroveringstochten, de opkomst en verval van het Oeigoerse Rijk, de ondergang van de Maya-samenleving en van de Khmers in huidige Cambodja worden begrijpelijker als men ook klimatologische factoren in rekening brengt.

Kennis van de invloed van natuurrampen in het verleden kan ons bovendien helpen om toekomstige uitdagingen beter het hoofd te bieden. Zo kan herbebossing in de strijd tegen klimaatverandering vakkundig worden aangepakt. En kennis over aardbevingen in het verre verleden kan helpen om een aardbeving in de toekomst op te vangen.

Er valt uiteraard nog veel meer te leren in dit fascinerende boek. Ik had er geen vermoeden van dat bomen ons zoveel kunnen vertellen. Valerie Trouet is bovendien een zeer begenadigd schrijfster. Wat bomen ons vertellen vat niet alleen samen wat het jaarringonderzoek heeft opgeleverd, maar het is ook het persoonlijke verhaal van een wetenschapster die begeesterd is door haar vak.

De tekst is bovendien zeer goed gedocumenteerd met een uitgebreide index van boomsoorten en een handig register van de gebruikte termen.

© Minervaria

Written by minervaria

2 augustus 2020 at 10:40

Eeuwen van duisternis

with one comment

NIXEY, C., Eeuwen van duisternis. De christelijke vernietiging van de klassieke cultuur. (Vert. The Darkening Age, 2017) Hollands Diep, 2018 (2e dr.), 398 pp. – ISBN 978 90 488 4718 1

In 2014 werd binnen het IS-kalifaat muziek verboden en werden boeken verbrand. Het jaar daarop begonnen IS-militanten met het systematisch verwoesten van de resten van de antieke steden Nimrud en Palmyra. ‘Valse afgoden’ moesten worden vernietigd. De wereld zag met afgrijzen hoe drieduizend jaar oude beelden omver gehaald werden en met mokers kapot geslagen.

Het was niet de eerste keer dat de stad Palmyra en haar heiligdommen aangevallen werd en verwoest. En waarschijnlijk hebt u nooit gehoord over de prachtige tempel van Serapis in het huidige Egypte. Dat hoeft niet te verbazen, want in 392 n.C. is hij door een bisschop, met de hulp van een troep fanatieke christenen, met de grond gelijk gemaakt.

Catherine Nixey heeft het voor u uitgeplozen. Ze schreef een beklijvend en uitstekend gedocumenteerd boek, ruim geïllustreerd, over de grotendeels onbekende tragedie achter de ‘triomf’ van het christelijke geloof. Er wordt, in haar eigen woorden, ‘ongegeneerd gerouwd over de grootste verwoesting van kunst die de mensheid ooit heeft meegemaakt’.

Ons werd altijd voorgehouden dat de kerk licht had gebracht in heel Europa. Mensen zouden zich massaal en graag tot het zachtmoedige christendom bekeerd hebben, dat mijlen verheven was boven de eeuwenoude godencultussen. Minder bekende geschriften, en veel objecten in musea en archeologische vindplaatsen, vertellen echter een ander verhaal.

In de polytheïstische klassieke samenlevingen heerste religieuze tolerantie. De goden bestonden gewoon naast elkaar en iedereen kon verschillende goden aanbidden en dienen. De Romeinse autoriteiten kregen echter te maken met een sekte die zeer recalcitrant was en overtuigd van het eigen grote gelijk. Wie een andere god aanbad, was niet gewoon anders, maar dwaalde en moest desnoods met geweld bekeerd worden. Groepjes fanatieke christenen verstoorden geregeld de openbare orde en gingen zich te buiten aan beschadiging en vernieling van gebouwen en kunstwerken.

Sommige keizers traden hardhandig op, maar dit waren uitzonderingen. Er zijn niet veel jaren geweest waarin christenen op last van een keizer zijn vervolgd. Het was de eerste 250 jaar n.C. officieel beleid van de meeste keizers om de christenen te negeren en te zeggen dat er niet actief jacht op hen mocht worden gemaakt. Martelingen en executies gebeurden niet zozeer omwille van hun geloof maar omdat zij de rust verstoorden.

Naarmate het aantal aanhangers van het christendom toenam, werden deze steeds driester. Christelijke moralisten spraken hun afkeer uit over alle aspecten van het ‘heidense’ leven. Ze trokken van leer tegen alles wat niet strookte met de christelijke leer. In de loop van de 4e eeuw nam de druk op de ‘andersgelovigen’ toe. Kunstenaars, filosofen en andersdenkenden werden op allerlei manieren geterroriseerd.

Toen met de eerste christelijke keizer Constantijn de christenen effectief aan de macht kwamen, werd het christendom staatsreligie. Meteen werden alle andere cultussen verboden en de cultusobjecten vernietigd. Beelden werden brutaal beschadigd en bij sommige werd een kruis in het voorhoofd gekerfd. Hele bibliotheken werden geplunderd en verwoest. De restanten van de grootste bibliotheek ter wereld, die van Alexandrië, zijn door christenen verwoest.

Er installeerde zich een gedachtencensuur. Iedereen moest desnoods met geweld tot het ware geloof bekeerd worden. Mensen werden verplicht zich te laten dopen en naar de kerk te gaan. Huizen werden doorzocht en geplunderd door fanatieke christelijke bendes. Filosofen werden mishandeld en vogelvrij verklaard, beroemde scholen gesloten. Ook feesten werden verboden.

Overal in de klassieke wereld stierven de oude religies uit en werd het christendom allesoverheersend. De repressie door het staatsgezag nam gestaag toe. In de 6e eeuw vaardigden de Romeinse keizers wetten en verboden uit die andersgelovigen viseerden. Een complete leefwijze was ten dode opgeschreven.

Een combinatie van onwetendheid, angst en waanzin bracht de vrijwel volledige verwoesting mee van alle Latijnse en Griekse literatuur. De geschriften van de Grieken zijn nagenoeg allemaal verdwenen. Naar schatting is minder dan 10 procent van alle klassieke literatuur tot in onze tijd bewaard gebleven. Het was het begin van de donkere middeleeuwen die Europa eeuwenlang in hun greep hielden.

Eeuwen van duisternis is een ware, maar droevige, revelatie.

© Minervaria

 

Written by minervaria

30 april 2020 at 15:12

Geplaatst in Cultuur, Europa, Geschiedenis, Oudheid, Religie

Tagged with

Informalisering

leave a comment »

WOUTERS, C., Informalisering. Manieren en emoties sinds 1890. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2008, 388 pp. – ISBN 978 90 351 3289 4

De buren met de voornaam aanspreken, zoenen in het openbaar, in gesprekken onverbloemd kenbaar maken dat je het er niet mee eens bent. Nu is het gewoon, tachtig jaar geleden was het niet denkbaar. In de Westerse samenlevingen werden heel wat omgangsvormen overboord gegooid die in de loop van de vorige eeuwen gemeengoed waren.

In de twintigste eeuw zijn overal in het Westen de regels voor goede manieren soepeler en gevarieerder geworden. Tegelijk zijn steeds meer mensen deze manieren gewoon en goed gaan vinden. Vergeleken met de voorgaande eeuwen zijn ze bovendien veel vrijer om hun emoties te tonen. Dit informaliseringsproces begon volgens de socioloog Cas Wouters aan het einde van de negentiende eeuw.

Op het eerste zicht is dit een eigenaardige evolutie. In 1976 beschreef de gerenommeerde socioloog Norbert Elias hoe het gedrag van mensen vanaf de Renaissance tot het einde van de negentiende eeuw steeds meer aan strikte en gedetailleerde regels werd onderworpen. Een aantal van die regels werden mettertijd in wetten gegoten, andere werden als goede manieren of omgangsvormen nageleefd, tenminste voor wie als beschaafd wilde doorgaan. Een geciviliseerde mens snoot bijvoorbeeld zijn neus in een zakdoek en at met vork en mes.

Wie zich gedroeg toonde dat hij tot de betere kringen hoorde. Om op de sociale ladder te stijgen diende men zich verfijnde omgangsvormen eigen te maken. En aangezien in de Westerse samenleving, onder druk van de arbeidsdeling, de sociale klassen steeds nauwer verweven raakten, waren er steeds meer mensen die dat deden. Het resultaat was dat goede manieren vanzelfsprekend werden en deel gingen uitmaken van de persoonlijkheidsstructuur of de habitus van mensen. Het Westen werd steeds ‘beschaafder’.

Dat proces kreeg een wending aan het einde van de negentiende eeuw. Cas Wouters bestudeerde een groot aantal etiquette- of manierenboeken van verschillende landen uit de periode tussen 1890 en het begin van de eenentwintigste eeuw. De manieren werden gaandeweg losser. Ongedwongenheid en spontaneïteit werden overal de norm. In bepaalde decennia verschenen zelfs helemaal geen nieuwe boeken over ‘hoe het hoorde’. Hoe komt dat?

De verklaring ligt in aanzienlijke veranderingen in de sociaaleconomische verhoudingen van die periode, zegt Wouters. De sociale mobiliteit nam toe en mensen van allerlei slag kwamen vaker met elkaar in contact. Steeds meer mensen deelden in de groei van de welvaart. De verschillen in macht en rang tussen mensen werden kleiner en alle mensen werden ‘gewoner’.

In deze toenemende sociale vermenging en democratisering werden openlijk vertoon van minachting en andere uitingen van superioriteit onaanvaardbaar. Manieren, als instrument om afstand te houden en ‘andere’ mensen buiten te sluiten of af te wijzen, kwamen in een kwade reuk te staan. De etiquetteboeken benadrukken steeds meer de noodzaak van vriendelijkheid in de menselijke omgang. Rekening houden met de gevoelens van anderen werd de norm bij goede omgangsvormen.

Als je met mensen van alle slag moet kunnen omgaan heb je immers niets aan starre gedragsregels, die alleen gelden binnen de eigen coterie. Van een moderne westerling wordt verwacht dat hij met iedereen, althans oppervlakkig, overweg kan. Flexibiliteit en ongedwongenheid zijn dus de norm geworden, evenals de bereidheid tot het sluiten van compromissen. Dat wij dit intussen vanzelfsprekend zijn gaan vinden illustreert hoezeer dit intussen deel geworden is van onze persoonlijkheidsstructuur.

In de Westerse landen gaan mensen van verschillende sociale klassen op verschillende wijze met elkaar om. Wouters maakt die verschillen en eigenheden begrijpelijk. Hij legt verband tussen de sociale en politieke geschiedenis van een land en de oorsprong van de ‘volksaard’. Maar de neergang van formele regels voor omgangsvormen verliep overal gelijkaardig, zij het met verschillende uitkomst.

Met het model van informalisering kunnen volgens Wouters veel andere, zowel historische als hedendaagse, perioden van sociale vermenging bestudeerd en begrepen worden. Mensen die afkomstig zijn uit landen waar de sociale afstand tussen de verschillende klassen veel groter is, hebben vaak moeite met onze informele omgangsvormen en de nadruk op onderhandeling en overleg, die wij als vanzelfsprekend ervaren.

Anders dan we geneigd zijn te denken, zijn de lossere zeden dus niet iets van de laatste decennia, maar omspant dit proces al meer dan een eeuw. Toch is dat geen reden om niet attent te zijn op de teloorgang van goede manieren. Informalisering mag dan wel een meer ongedwongen omgang gebracht hebben, de keerzijde is een verruwing en vergroving van de omgangsvormen. Er wordt geklaagd over het gebrek aan ‘beschaving’ in onze samenleving. Geregeld gaan stemmen op om waarden en normen in ere te herstellen. Goede manieren en etiquette zullen nooit overbodig worden.

In een interessante bijlage legt Wouters trouwens parallellen met de regulering van de globaliserende arbeidsmarkt. De globalisering heeft, zowel in de rijke westerse samenlevingen met hoge lonen als in de arme lageloonlanden, een deregulering gebracht. Die biedt bedrijven meer bewegingsruimte maar heeft de positie van arbeiders verzwakt. In de hogeloonlanden ging aan de informalisering van de arbeidsverhoudingen echter aanzienlijke regulering of formalisering vooraf. In de lageloonlanden was dit doorgaans niet of nauwelijks het geval. Daar bestaat het risico dat het ‘recht van de sterkste’ zegeviert.

Hoewel een wetenschappelijke studie, is dit boek vrij toegankelijk geschreven. Het bevat ook een boeiend hoofdstuk over de geschiedenis van manieren in Europa vanaf de hofsamenleving tot de victoriaanse periode.

© Minervaria

Written by minervaria

30 april 2011 at 08:07

Geplaatst in Maatschappij, Sociologie

Tagged with

Een kind heeft vele moeders

with one comment

BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding) A’dam, Nw. A’dam, 2009, 448 pp. – ISBN 978 90 468 0656 2

Iedereen steekt wel eens een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de foto’s en verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.

Mensen willen maar wat graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie wel en niet hulpvaardig is.

Geen diersoort deelt zo welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer 98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend doen in competitieve situaties of conflicten. Samenwerken op zich roept bij hen maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid om een handje te helpen.

Wat is er dan in de loop van de evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.

In dit boek werkt ze de hypothese uit dat vroegmensachtige baby’s werden geboren in een wereld waar, door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de baby’s overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen met meer sociale vaardigheden verhoogd.

Systematisch en zorgvuldig exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat individuen er baat bij hadden?

De gedragsbiologie en de primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden. Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te houden.

Primaten zijn trouwens zeer geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer gevoelig voor de signalen van baby’s. En eenmaal leden van een populatie de evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van baby’s te reageren door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en tekenfilmfiguurtjes.

Antropologische observaties bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort. Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun baby’s besmet worden, is gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve broedzorg.

De bijdrage van hulpouders was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar en onvoorspelbaar.

Ook de keerzijde van coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort. Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun baby’s opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.

Als coöperatieve broedzorg de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal bestaan.

Blaffer Hrdy betoogde reeds vroeger dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette. Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het fundament voor alle ‘hogere’ menselijke functies en uitingen. De visie van Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van kinderzorg in de evolutie van een soort.

Van dit boek heb ik echt genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan. Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens, onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen, mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.

Het werk is inzichtelijk en vlot leesbaar geschreven.
Een absolute aanrader.

© Minervaria

Aansluitend:

 

Written by minervaria

28 september 2010 at 20:17

Waarom cultuur belangrijk is

leave a comment »

SCRUTON, R., Waarom cultuur belangrijk is. (Vert. Culture Counts. Faith and Feeling in a World Besieged) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 144 pp. – ISBN 978 90 468 0390 5

In dit essay hanteert de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton de term cultuur in een enge betekenis. Hij neemt het op voor wat weleens als de ‘hoge cultuur’ van de westerse beschaving wordt aangeduid. Het artistieke en filosofische erfgoed, dat traditioneel aan de universiteiten en academies werd onderwezen, is volgens hem in recente jaren, en dan vooral in Amerika, het voorwerp van neerbuigende afwijzing. Veel docenten verwerpen de traditionele cultuuruitingen omdat ze deze zien als louter restanten van achterhaalde patriarchale, aristocratische, burgerlijke of theocratische opvattingen.

Scruton probeert aan te tonen waarom deze redenering onjuist is.
Hij heeft het over het verschil tussen cultuur en beschaving, zet kunst af tegen populair vermaak en recreatie en vraagt zich af wat we onder echte kunst kunnen verstaan. In een interessant hoofdstuk neemt hij met degelijke argumenten het moderne leerlinggerichte onderwijs op de korrel en legt uit waarom we kennis niet met informatie mogen verwarren. Hij betoogt hoe moeilijk het is om cultuur – en bij uitbreiding kennis in het algemeen – te onderwijzen aan de pop- en tv-generatie.

Natuurlijk hebben we musea, universiteiten en archieven die zijn gewijd aan het bewaren van de overblijfselen van onze cultuur. Maar daarmee wordt niet gegarandeerd dat deze cultuur het overleeft want als cultuur overleeft ze in ons, de waarnemers en gebruikers van die overblijfselen. En Scruton voorziet terecht dat, als ze ons niet meer raakt, haar betekenis ook verloren gaat. Want kunst is ook de drager van ons morele erfgoed, aldus Scruton.

De zaak is echter nog niet verloren. Hij put hoop uit bewegingen van kunstenaars die zich inspireren aan de klassiekers uit de westerse cultuur. In het laatste hoofdstuk geeft hij een aantal voorbeelden uit de harmonieuze muziek, de figuratieve schilderkunst en de klassieke architectuur.

Ook al deel ik zijn conservatieve afkeer van het modernisme en het heimwee naar tradities en oude normen en waarden niet, toch heeft Scruton volgens mij wel een punt. In een tijd van ‘vercommercialisering van het menselijk hart door de media’ verkeren esthetische waarden voortdurend in conflict met het achtergrondlawaai van het moderne leven. Populariteit en kassucces zijn niet de beste criteria voor het beoordelen van de waarde van kunst. Misschien moet er inderdaad wel gewaakt worden voor een algemene vervreemding van ons culturele erfgoed.

In zijn moralistische kijk op cultuur en haar anti-adepten en de verheerlijking van ‘vroeger’ kan ik mij echter niet vinden. Volgens Scruton leven wij in een tijd van culturele neergang. De Westerse samenlevingen verkeren in een acute identiteitscrisis. Ze worden bedreigd door cultureel relativisme en multicultureel denken.

Scruton is er bovendien van overtuigd dat de Westerse cultuur al zo multicultureel als mogelijk is en meent dat we ons krachtig moeten verzetten tegen de multiculturalisten. De Westerse cultuur is volgens hem superieur aan andere omdat ze als enige een universalistische visie huldigt op de mens en die op neutrale wijze verspreidt. Voorwaar een paar op zijn minst zeer betwistbare stellingen!

Verder viel mij moeilijk het eens zijn met de houding van een elite, die neerbuigende oordelen velt over gewone mensen die “het maaien van het gazon beschouwen als hun levensavontuur” (p. 96)

Dit boek was, na een paar interviews met de auteur, een hernieuwde en instructieve kennismaking met het huidige conservatieve gedachtegoed.

Aanvankelijk beleefde ik plezier aan de redeneerkunst van Scruton, maar door de lange en ingewikkelde zinnen werd het lezen gaandeweg minder aangenaam.

© Minervaria

Written by minervaria

9 september 2009 at 14:43

Geplaatst in Filosofie

Tagged with

Geisha. De verborgen geschiedenis

leave a comment »

DOWNER, L., Geisha. De verborgen geschiedenis. (Vert. Geisha. The Secret History of A Vanishing World) A’dam, De Bezige Bij, 2001, 424 pp. – ISBN 90 234 5375 1

Toen Lesley Downer de kans kreeg om in een geishawijk te logeren greep ze de gelegenheid met beide handen aan. Hoewel ze tientallen jaren in Japan had gewoond en gewerkt had ze nauwelijks een glimp van hun wereld opgevangen. Toch duurde het nog maanden voor de deuren open zwaaiden. Maar toen ze eenmaal in de geishawereld was geaccepteerd werd ze geïntroduceerd in een wereld waarover zelfs de meeste Japanners niets weten.

Het eerste deel van dit boek gaat over de geschiedenis van de geisha’s, de veranderingen die ze in de loop der eeuwen hebben ondergaan, en de romantische verhalen die er over hen in omloop zijn. In de standaardgeschiedenis van Japan worden geisha’ s doodgezwegen. Toen ze echter wat dieper ging graven ontdekte Lesley Downer dat ze bij belangrijke gebeurtenissen wel degelijk een rol hadden gespeeld, namelijk als vriendin, vertrouwelinge, minnares en soms echtgenote van de meest vooraanstaande mannen van het land. Maar deze vrouwen achter de besluitvormers stonden altijd in de schaduw.

Geisha’s waren ooit de koninginnen van de subversieve, alternatieve maatschappij. In de Victoriaanse tijd – het hoogtepunt van hun populariteit – waren geisha’s het beste wat de amusementswereld in Japan te bieden had. Net als de popidolen van nu waren ze kleurrijke karakters, de sterren van een volkscultuur. Geisha’s doorliepen een lange, strenge opleidingsperiode, waarin ze leerden zich aan nauw omschreven gedrags- en omgangsregels te houden.

In het tweede deel van het boek onthult ze de wereld van de geisha zelf en haar gewoonten en rituelen. Ze laat ons meekijken hoe ze zich opmaakt en haar kimono’s draagt, hoe ze leert zich op geishafeestjes charmant te gedragen en hoe haar privéleven eruit ziet. Van dit deel heb ik het meest geleerd én genoten.

De wereld van de geisha’s is over het algemeen nog even romantisch, mysterieus en ondoordringbaar als voorheen. Er is echter een groot verschil tussen het leven van de geisha’s en maiko’s – leerling-geisha’s – vroeger en nu. De geisha’s uit het verleden werden als jong kind al voor dit leven bestemd. De moderne geisha’s hebben voor hun beroep gekozen. Het is een baan geworden, weliswaar niet zoals een andere.

Lesley Downer beperkt zich niet tot een beschrijving van het geishaleven, maar situeert het in de eeuwenoude cultuur van huwelijk en man/vrouw relaties in Japan. Tot voor kort was, behalve in de laagste klasse van de maatschappij, een huwelijk een zuiver zakelijke aangelegenheid. Het was een verbond tussen twee families met als doel het produceren van kinderen om de familienaam voort te zetten. Tegen de wens van de familie in trouwen uit liefde was ondenkbaar. Men beschouwde het zelfs als hoogst onfatsoenlijk als een man graag de liefde bedreef met zijn vrouw. Seksueel genot vond een man buiten de deur.

Zelfs in het moderne Japan vinden veel mannen het vanzelfsprekend dat ze in twee werelden kunnen leven, met in beide een vrouw. Thuis heeft hij zijn echtgenote, die voor de huishouding, de kinderen en de financiën zorgt. Hij geeft haar zijn salaris en zij geeft hem zakgeld. Buitenshuis heeft hij een ander soort vrouwen: geisha’s, gastvrouwen in clubs, een of meer minnaressen voor luchtige conversaties en seksuele geneugten. Samen waken deze vrouwen ervoor dat er dag en nacht voor hem gezorgd wordt.

Door de hedonistische houding tegenover seks konden in Japan sensualiteit en de kunst van de erotiek bovendien op allerlei hoogstaande manieren vrijuit tot ontwikkeling komen. Japan kent dan ook nog altijd een bloeiende seksindustrie. Maar geisha’s waren en zijn geen prostituees. Ze worden beschouwd als kunstenaressen en fungeren als een soort entertainer op zaken- en andere feestjes.

In de meeste steden bleven, als overblijfselen van een uitstervende traditie, kleine geishagemeenschappen over. De geishawereld is echter een fragiele en bedreigde wereld. Japan is relatief snel geëvolueerd van een klassensysteem naar een democratie, waarin niet alleen alles genivelleerd is en de smaak veranderde, maar ook de rol en positie van de vrouw is gewijzigd. Culturen veranderen echter slechts langzaam. Het aantal geisha’s is beduidend kleiner geworden, maar ze zijn absoluut nog niet verdwenen.

Wie op een vlot leesbare wijze kennis wil maken met de geheimzinnige en intrigerende wereld van de geisha’s kan ik dit boek warm aanbevelen.

© Minervaria

Written by minervaria

9 augustus 2009 at 19:41

Geplaatst in Antropologie

Tagged with ,

Tolerantie

leave a comment »

WALZER, M., Tolerantie. (Vert. On Toleration) A’dam, Uitg. Ten Have, 1998, 160 pp. – ISBN 90 259 4751 4

In onze geglobaliseerde en multiculturele samenlevingen werd anders-zijn nog nooit zo intens ervaren. Toch is het heel gewoon. Het leven zelf kenmerkt zich door een enorme verscheidenheid en hoe complexer, des te meer verschil. Anders-zijn hoort dus bij het leven zelf. Tolerantie zorgt ervoor dat anders-zijn mogelijk is, en houdt dus het leven zelf in stand. Dit geldt zowel voor de relaties tussen individuen als tussen groepen. Zonder vreedzame co-existentie van individuen en groepen is samenleven onmogelijk en een samenleving ten dode opgeschreven.

Volgens Michael Walzer hoeft het belang van vreedzame co-existentie niet eens aangetoond te worden, omdat het een goede zaak is zonder meer, ook al appreciëren mensen dat niet altijd. Het zijn de beoefenaars van religieuze vervolging, van gedwongen assimilatie, van heilige oorlogen of etnische zuivering die zich dienen te rechtvaardigen. Maar meestal doen zij dat niet door zich te verdedigen, maar door te ontkennen wat zij aan het doen zijn.

Walzer beperkt zich in dit essay tot tolerantie tussen groepen mensen en meer bepaald tot deze aspecten van het groepsleven die niet hoeven te verschillen. Hij heeft het dus niet over tolerantie van politieke diversiteit, maar van verschillen in cultuur, godsdienst of levenswijze. Hij onderneemt ook geen poging tot een systematische filosofische redenering om tolerantie te onderbouwen, maar onderzoekt hoe tolerantie vorm kreeg en krijgt in verschillende samenlevingsvormen. Hiervoor beperkt hij zich tot de Euro-Aziatische regimes, omdat deze hem het meest vertrouwd zijn.

Vreedzame co-existentie tussen groepen binnen een bepaald staatsregime is in de geschiedenis op verschillende wijze gerealiseerd. Iedere vorm of regime had en heeft specifieke implicaties voor het dagelijkse leven. Walzer onderscheidt vijf regimes van tolerantie binnen het Westelijke deel van het Euro-Aziatische continent. Geen van de regimes kan als intrinsiek beter dan een ander worden beschouwd. Ze kunnen slechts begrepen en gewaardeerd worden binnen een welbepaalde politieke, sociale en historische context.

Want de ordening van een samenleving is complex, en de verschillende regelingen krijgen enkel zin en betekenis in deze complexiteit. Het is niet mogelijk de ‘mooiste’ kenmerken van alle afzonderlijke regelingen te combineren. Vaak gaan die ‘mooie’ regelingen samen met arrangementen die wij verafschuwen, maar die aan de bewonderde regelingen op een functionele manier gerelateerd zijn. Walzer neemt dus een relativistisch standpunt in – er bestaat geen universeel geldige vorm van tolerantie – zij het niet onbegrensd. De norm is immers vreedzame co-existentie. Toch betekent toestaan aan verschillende groepen of individuen om in vrede samen te leven niet dat ieder verschil zonder meer moet worden getolereerd.

Ook de ‘gecompliceerde gevallen’ krijgen zijn aandacht: Frankrijk, Israël, Canada en de Europese Unie. Deze regimes reflecteren de alledaagse complexiteit van het ‘echte’ leven. Hier heb ik een bredere kijk gekregen op het conflict in Israël en de geheel nieuwe uitdaging waarvoor de EU staat met betrekking tot tolerantie.

Vervolgens bespreekt Walzer hoe de verschillende regimes vreedzame co-existentie realiseren met betrekking tot belangrijke thema’s: de (verdeling van de) macht, de verhoudingen tussen de klassen en geslachten, godsdienst en scholing en de gemeenschappelijke civiele ideologie. Cruciaal voor tolerantie is dat groepen geen politieke macht hebben ‘op grond van de realistische aanname dat zij allemaal op zijn minst potentieel intolerant zijn’. Tolerantie is alleen mogelijk bij scheiding van kerk en staat, van etnie en staat en van politiek en staat.

In een zeer boeiend hoofdstuk maakt Walzer een kritische analyse van moderne en postmoderne tolerantie. In veel moderne regimes is de tolerantie jegens verscheidenheid vervangen door een streven naar eenheid en singulariteit. Het postmoderne project stelt bovendien het individu boven het horen tot een groep. Dan dreigt niet alleen het gevaar voor een losgeslagen tolerantie en onverschilligheid. Dergelijke pogingen leiden er soms toe dat culturele en godsdienstige verschillen worden uitgewist, maar vaak helpen ze in feite om deze verschillen te versterken. Ze bakenen de leden van minderheidsgroepen af, onderscheiden hen door hun lidmaatschap ervan, dwingen hen op elkaar te vertrouwen, en smeden intense solidariteit.

Mensen hebben immers behoefte aan gemeenschappelijke banden en gemeenschappelijke gebruiken. En voor mensen die een sterke loyaliteit verkiezen met de groep waartoe ze behoren is een geïndividualiseerde samenleving een bedreiging voor de eigen identiteit. Als we dus deze mensen niet in extreme posities willen dwingen, dan moet er tolerantie zijn van én individuele verscheidenheid én verscheidenheid van groepen. Het kernpunt van tolerantie is immers niet ‘wij’ en ‘zij’ af te schaffen maar te zorgen voor blijvende vredige co-existentie en interactie tussen vrije individuen en min of meer hechte groepen. Volgens mij wordt vooral het laatste door fervente voorstanders van secularisatie en verdedigers van individuele vrijheid uit het oog verloren.

In een democratische multiculturele samenleving zullen we altijd te maken hebben met spanningen tussen groepen die onderling strijden voor middelen. Tolereren en getolereerd worden is een onderneming van democratische burgers. Maar tolerantie kan niet alleen aan de individuele burger worden overgelaten. De overheid dient te zorgen voor een richtinggevend kader, waarin én gemeenschappelijkheid én individualiteit kunnen versterkt worden. Als sociaaldemocraat verbindt Walzer bovendien multiculturalisme met grotere sociale en economische gelijkheid. ‘Als multiculturalisme vandaag de dag meer problemen oplevert dan het hoop geeft, komt dat door de zwakte van de sociaaldemocratie’, is zijn besluit. Over dit verhaal zie van den Brink.

Dit boeiende, zeer gecondenseerde essay is, alhoewel reeds meer dan tien jaar geleden geschreven, nog altijd brandend actueel.

© Minervaria

Written by minervaria

19 februari 2009 at 11:01

Geplaatst in Maatschappij, Politiek

Tagged with

Een wereld van verschil

leave a comment »

de JONG, S., Een wereld van verschil. Wat is er mis met cultuurrelativisme? A’dam, De Bezige Bij, 2008, 304 pp.

Sedert de aanslagen op het WTC hebben cultuurrelativisten de boter opgegeten. Zoals ‘reactionair’ en ‘fascist’ lange tijd een scheldwoord waren, is cultuurrelativisme bij nagenoeg alle debatten over het wel en vooral het wee van onze maatschappij de kop van jut. Overal zet de economische en culturele globalisering tradities en nationale culturen op losse schroeven. Internationale migratie, snelle veranderingen in de economie en de verschuiving van machtsconcentraties in de wereld roepen bij veel mensen de behoefte op aan duidelijke nationale en culturele identiteiten, die in één klap duidelijk maken ‘wie wij zijn’.

Cultuurrelativisme is in Nederland – en in geheel Europa – een vies woord geworden en gelijkgesteld aan minachting voor de ‘eigen’ unieke Westerse waarden. Die zouden als vanzelfsprekend superieur zijn aan niet-westerse waarden. Het zou ons bovendien tot morele blindheid veroordelen en leiden tot de goedkeuring van gewelddadige praktijken als weduweverbranding, genitale verminking, steniging en het afhakken van handen.

Maar is dat wel zo? Geloven cultuurrelativisten echt dat een cultuur waarin vrouwen niet zonder mannelijke begeleiding op straat mogen even goed is als een cultuur die vrouwen gelijke rechten toekent? En leidt het idee dat culturen niet kunnen worden ingedeeld in een tweeluik van verlicht en achterlijk onvermijdelijk tot moreel nihilisme? Welke argumenten gebruiken aanhangers en tegenstanders van cultuurrelativisme voor het onderbouwen van hun standpunt? En hoe kunnen we in dit soms verhitte debat een genuanceerde positie innemen?

Sjoerd de Jong, filosoof en redacteur aan het NRC Handelsblad, houdt in dit boek een pleidooi voor herwaardering van het cultuurrelativisme. Hij wil vooral het begrip ontdoen van zijn onjuiste connotaties en in een correct daglicht plaatsen.

In het eerste deel analyseert de Jong het debat over nationale cultuur en cultuurrelativisme in Nederland sinds de Fortuynrevolte van 2002. Cultuurrelativisme zou een obstakel zijn voor nationale renovatie en de vorming van een nieuw cultureel zelfbeeld. Men verwijt de cultuurrelativisten dat zij hun eigen cultuur niet naar waarde schatten en zelfs verraden. Deze cultuurpolitieke retoriek heeft echter nog weinig te maken met een rationeel publiek debat. Ze wordt gedomineerd door een achterhaald, negentiende-eeuws culturalisme: het idee dat het gedrag van mensen naadloos te verklaren is uit één cultuur. Hierbij worden culturen opgevat als gesloten gehelen die massief tegenover elkaar staan. De verschillen tussen autochtonen en allochtonen, westerse en niet-westerse migranten, Nederlanders en moslims, modernen en achterlijken, worden gedefinieerd in overwegend culturele termen: hun cultuur is anders dan de onze, hun sociale achterstand en de problemen die daarmee samenhangen worden toegeschreven aan culturele factoren. Dit mocht de meerderheid van autochtonen, als slachtoffers van de politiek correcte elite, lange tijd niet benoemen. Vaak wordt cultuur ook zonder meer herleid tot etniciteit of religie.

Paradoxaal genoeg beleven we dus niet het failliet maar juist de triomf van een eenzijdige, culturalistische manier van denken over de samenleving. Goed gedocumenteerd en met zin voor humor legt de Jong de interne tegenstrijdigheden bloot in het discours van de critici van het cultuurrelativisme en de aanhangers van het cultuurnationalisme. Cultuurkritiek moet en is goed, maar zoals ze is doorgeschoten voegt ze niets toe.

In het tweede en omvangrijkste deel verdiept de Jong zich in de historische en filosofische achtergronden van het cultuurrelativisme. Cultuurrelativisme was aanvankelijk het belangrijkste wapen in de strijd tegen de dominantie van het rassendenken en etnocentrisme in de 19e eeuwse antropologie. Volgens Franz Boas, de grand old man van de moderne antropologie, bepaalden niet ras of biologische en erfelijke eigenschappen, maar sociale, historische en culturele factoren de verscheidenheid binnen de volkeren. Boas steunde op de empirische waarneming dat menselijke culturen grote onderlinge verschillen vertonen in hun praktische en theoretische omgang met de werkelijkheid. Maar hij was even overtuigd van de fundamentele eenheid van de menselijke soort.

In een grondig uitgewerkt en boeiend betoog legt de Jong uit hoe het begrip cultuur vanaf de 18e eeuw in het Europese en Amerikaanse denken is gekomen en vervolgens is geëvolueerd tot een gedemoraliseerd en gepolitiseerd begrip, analoog aan racisme. Boas was schatplichtig aan de ideeën van een stoet Europese filosofen over de eenheid en de verscheidenheid van de mensheid. Veel van zijn opvattingen vinden we al terug bij Johann Gottfried Herder. Deze mij tot dan toe onbekende, vaak verkeerd begrepen maar zeer interessante Duitse Verlichtingsfilosoof, kan beschouwd worden als de vader van het cultuurrelativisme. In latere tijden is het begrip door moderne filosofen waaronder David Wong en Michele Moody-Adams verder uitgewerkt en inhoudelijk verfijnd tot cultureel pluralisme.

Maar als we ervan uitgaan dat iedere cultuur een eigen intrinsieke waarde heeft en geen enkele cultuur ‘beter’ is dan een andere, wat doen we dan met de beoordeling van praktijken die onze morele afkeuring wekken? In één moeite door wordt immers aan cultuurrelativisten ook moreel relativisme verweten. Het meest adequate antwoord op dit probleem is een strikte wetshandhaving. In een multiculturele samenleving kunnen culturele praktijken die indruisen tegen de moderne noties van lichamelijke integriteit en vrijheid niet worden getolereerd. Maar dit hoeft geen afwijzing mee te brengen van de totale cultuur van de betrokken groep.

Voor zover een culturele praktijk of uiting geen harde inbreuk maakt op andermans vrijheid, kan een zekere onverschilligheid zelfs de aangewezen houding zijn. ‘De publieke ruimte waar burgers elkaar ontmoeten moet niet worden gepolitiseerd tot een intellectueel slagveld, waarbij een hoofddoekje op een postkantoor al wordt gezien als een aanslag op de seculiere orde’, aldus Sjoerd de Jong. Hiermee geeft hij blijk van een pragmatische kijk die veel onnodige conflicten zou voorkomen. Moraal heeft immers in de eerste plaats te maken met de dagelijkse praktijk van het samenleven en niet met morele noties die van buiten- of bovenaf worden opgelegd. Zie ook de Rijk.

Sjoerd de Jong verdedigt hiermee een pluralistisch of gematigd cultuurrelativisme. Hij neemt afstand van het radicale relativisme dat louter verschillen ziet tussen culturen, en eveneens van een dogmatisch universalisme dat één goed antwoord – hetzij religieus of seculier – dicteert op alle vragen. Een ‘zuivere’ cultuur bestaat immers niet, hooguit in de verbeelding van nationalistische bewegingen. Een multiculturele samenleving is bovendien voortdurend in ontwikkeling. Wie dus pasklare antwoorden verwacht op problemen zal altijd op zijn honger blijven zitten.

Het boek van de Jong biedt een grondige en doordachte analyse en fundering van gematigd en pluralistisch cultuurrelativisme. Hij kiest bovendien voor actief pluralisme. Dit gaat verder dan het passieve tolereren van andere culturen, maar omhelst de principiële erkenning van de gelijkwaardigheid van mensen en groepen van verschillende pluimage. In deze visie kan ik me zeer goed vinden. De lectuur van dit boek heeft mij een nog steviger onderbouwing hiervan verschaft. Ook al vertrekt de Jong van de Nederlandse realiteit, de kern van het probleem is zeer zeker ook in de Vlaamse te herkennen.

De vraag is welke boodschap de man/vrouw in de straat hieraan heeft. En dit is nu net de tuin waarin populistische politici wieden en harken. Want theorieën produceren over gelijkwaardigheid en erkenning van culturen is mooi, het ligt wel anders wanneer je je ontheemd gaat voelen in je eigen wijk omdat je het gevoel hebt in Istanboel of Marrakesh te wonen. Maar cultureel pluralisme is waarschijnlijk het enige realistische alternatief voor de multiculturele realiteit van de moderne samenleving.

© Minervaria

Written by minervaria

12 februari 2009 at 11:03

Geplaatst in Filosofie, Maatschappij

Tagged with

De vrouw van Shakespeare

leave a comment »

GREER, G., De vrouw van Shakespeare. (Vert. Shakespeare’s Wife). A’dam, Meulenhoff, 2008, 478 pp. – ISBN 978 90 290 8039 2

Tot zeer recent heeft de geschiedenis zich altijd op de prestaties van de man gericht. Hoe hoger die prestaties werden aangeslagen, des te groter was de kans dat de vrouw met wie hij het bed deelde hem onwaardig werd geacht. Zijn fans deinsden terug voor het denkbeeld dat zijn echtgenote misschien een bijdrage van belang had geleverd aan het succes van haar man. Overwegend mannelijke commentatoren delen de overtuiging dat een geniale man zijn potenties slechts kan realiseren als hij zijn vrouw terzijde schuift.

Ook van Shakespeare is lang als bijna vaststaand aangenomen dat hij een ongelukkig huwelijk had. Daar waren nauwelijks bewijzen voor, maar door te doen wat van haar verwacht werd – haar mond houden en buiten beeld blijven – heeft Ann Hathaway een ‘gat’ achtergelaten die de commentatoren van het leven en werk van Shakespeare hebben opgevuld met hun eigen gissingen. Over zijn leven weet men hoe dan ook bitter weinig, maar de luttele gegevens over de relatie met zijn vrouw die ons ter beschikking staan, kunnen ook anders dan in haar nadeel worden geïnterpreteerd.

Germaine Greer neemt met dit boek haar oude liefde weer op: zij studeerde af aan de universiteit van Cambridge met een scriptie over de vroege komedies van Shakespeare. In dit boek probeert zij, met behulp van de schaarse gegevens uit die tijd, de rol en betekenis van Ann Hathaway als vrouw van Shakespeare te duiden. Bij gebrek aan stevige documenten over de personen zelf, gebruikt zij daarvoor de beschikbare kennis over de zeden en gewoonten van die periode. Ook de werken van Shakespeare worden als ‘bewijsmateriaal’ ingezet. Dit maakt haar verhaal in hoge mate speculatief, zoals ze zelf op het einde toegeeft.

Het is taaie lectuur, vooral door de vele details die voorkennis veronderstellen over de vele aspecten van het Engeland van de 16e eeuw. De verdienste van Greer is niet dat ze een historisch accuraat boek heeft geschreven, maar wel dat ze met De vrouw van Shakespeare een ander licht heeft doen schijnen op de vrouw achter de succesvolle man.

© Minervaria

Written by minervaria

11 maart 2008 at 20:27

Geplaatst in Geschiedenis

Tagged with ,

Beelden van de sjamaan

leave a comment »

NECKEBROUCK, V., Beelden van de sjamaan. Een inleiding tot de studie van het sjamanisme. Leuven, Davidsfonds, 2003, 269 pp. – ISBN 90 5826 210 3

Valeer Neckebrouck heeft niet de bedoeling van dit boek om het sjamanisme diepgaand te behandelen. Het boek is bedoeld als een gids die de lezer toelaat kennis te nemen van de belangrijkste vragen die in de loop van de tijd over het sjamanisme zijn gesteld en van de verschillende modellen van antwoord die op die vragen zijn gegeven.

In elk hoofdstuk(je) bespreekt de auteur een eigenschap (‘beeld’) die vaak aan sjamanen wordt toegekend, waarin hij de waarschijnlijkheid van deze eigenschap toetst aan verschillende criteria. Vooral deze kritische beschouwingen zijn interessant, meer dan de inhoud zelf.

Tenslotte probeert hij zelf in een synthese het beeld van de sjamaan te verduidelijken.

Volgens de auteur zelf zal hij zich voor zijn moeite meer dan beloond voelen als de lezer na de lezing van het boek het gevoel heeft min of meer te weten waar de termen sjamaan en sjamanisme op slaan en zodoende wat kritischer kan omgaan met de literatuur over dit onderwerp.

Het is inderdaad een inleidend boek. Het gehalte van de hoofdstukken is erg uiteenlopend, zowel wat kwantiteit als kwaliteit betreft. Bepaalde invalshoeken zijn ook boeiender dan andere. De biologische grondslag voor het sjamanisme is de meest originele benadering die ik er heb gelezen.

© Minervaria

Written by minervaria

5 januari 2004 at 22:53

Geplaatst in Antropologie, Religie

Tagged with