Voor u gelezen

Over mens en maatschappij

Archive for the ‘Ouderschap’ Category

De mythe van de moederliefde

leave a comment »

BADINTER, E., De mythe van de moederliefde. Geschiedenis van een gevoel. Utrecht, Bijleveld, 1983, 271 pp. – ISBN 906 1318 017

In 1780 werden in Parijs van de 21.000 pasgeborenen 19.000 onmiddellijk na de geboorte uitbesteed bij een voedster. Dit was in Frankrijk al ettelijke eeuwen gebruikelijk. Pasgeboren baby’s werden ingebakerd en op open karren naar het platteland vervoerd. Om dit betaalde werk te verrichten had de voedster haar eigen kind vaak bij een andere voedster ondergebracht of ze gaf het een papje te eten.

Kinderen werden aan de lopende band uitbesteed en verlaten. Ze stierven in groten getale omdat hun ouders nauwelijks naar hen omkeken. Hoe moet een dergelijke achteloosheid worden uitgelegd, zeker in een tijd waarin borstvoeding van levensbelang was voor het kind? En hoe valt te verklaren dat de moeder van latere eeuwen onmiddellijk na de geboorte overweldigd werd door een instinctieve liefde voor haar kind?

In haar eerste boek uit 1980 presenteert Elisabeth Badinter, filosofe en militant feministe, een studie over de veranderende opvattingen over moederschap in de voorbije eeuwen. Hierin toont ze overtuigend aan dat de manier waarop moederliefde wordt geuit, varieert naargelang het moederschap door de maatschappij hoog of laag gewaardeerd wordt.

Voor het einde van de 18e eeuw telde het kind nauwelijks in het gezin. Het werd vaak als last beschouwd, als onbeduidend bekeken en in het beste geval geduld. Maar in de laatste dertig jaar van de achttiende eeuw kwam er een nieuwe filosofie op. Denkers zoals Rousseau hemelden de moeder-kindrelatie op en kenden aan de moeder een bijna goddelijke status toe.

Langzaam groeide het idee dat een koesterende, zorgende moeder onontbeerlijk was voor de overleving en het welzijn van het kind. Op allerlei manieren werd vrouwen aangepraat dat het moederschap een noodzakelijke en edele taak was, en een bron van menselijk geluk.  De moeder was ten volle verantwoordelijk voor de opvoeding van het kind. Ze had de plicht haar kind op te voeden tot een gelovig christen en gehoorzaam burger.

In de negentiende eeuw ging het moderne gezin zich groeperen rond de moeder. De vrouw aan de haard werd opgesloten in haar moederrol. Moeders waren bovendien ondergeschikt aan de man/vader. Veel vrouwen voelden zich daar goed bij, maar andere werkten hun frustratie hierover uit op hun  kinderen. Hun relatie kenmerkte zich niet zozeer door liefde, maar door controleren en macht uitoefenen.

Daar deed de psychoanalyse in de twintigste eeuw nog een schep bovenop. Als er met het kind iets mis ging, was de moeder schuldig. Ook al zijn hun teksten en inzichten nu achterhaald, de psychoanalisten hebben zeer veel invloed gehad op het moderne beeld van de ‘normale’ zorgende moeder.

Dank aan de feministische theorieën van de jaren 60 van de 20e eeuw kunnen vrouwen er voor de eerste maal in de geschiedenis zelf voor kiezen om huis en kinderen te verlaten en buitenshuis te gaan werken als mogelijkheid tot zelfontplooiing. Dit was uiteraard niet mogelijk geweest zonder efficiënte anticonceptie.

De moderne evolutie bewijst dat het moederschap niet altijd de voornaamste levensvervulling van de vrouw is en moet zijn. Meteen wordt duidelijk dat de gezinsverhoudingen zoals wij die kennen, niet vanzelfsprekend zijn. Ze zijn een Westerse uitvinding en niet zonder meer te extrapoleren naar andere samenlevingen.

Dit werk heeft bij verschijnen felle reacties uitgelokt. In haar antwoord, dat in de latere uitgaven opgenomen is, geeft Badinter haar doordachte visie op moederliefde. Moederliefde is geen allesoverheersende emotie die een vrouw overvalt na de geboorte van haar kind. Zoals ieder menselijk gevoel is het veranderlijk, broos en onvolmaakt. Misschien is het niet zo diep in de vrouwelijke natuur gegrift. Moeders geven het kind aandacht en genegenheid wanneer zij daar maatschappelijk voor beloond worden.

Elisabeth Badinter mag het nog meemaken dat ook vaders emotioneel veel nauwer betrokken zijn bij hun kinderen. We zien steeds meer jonge vaders actief bezig met de verzorging en opvoeding van hun kinderen. In veel landen kunnen ze gebruik maken van vaderschapsverlof. Alhoewel nog in een pril stadium, de thuisblijvende vader wordt niet meer met de nek aangekeken. En heel recent kunnen en mogen vrouwen (en mannen) tot uiting brengen dat zij geen kinderen willen of dat het leven zonder kinderen even en zelfs meer bevredigend kan zijn.

Heel wat boeken zijn snel verouderd, maar dat is zeker niet het geval voor De mythe van de moederliefde. Alleen al de studie van de gebruiken en het gedachtegoed uit de 18e eeuw maakt het de moeite waard. Dit geldt ook voor de kritische kijk op het ideeëngoed van de psychoanalyse, die in Frankrijk nog altijd veel invloed heeft.

Het thema blijft bovendien actueel. Alhoewel vrouwen in het Westen kunnen studeren en een carrière uitbouwen, is de feministische strijd nog niet gestreden. Veel werkende moeders moeten nog altijd genoegen nemen met een lager loon. Het vinden van een geschikte kinderopvang is vaak een heksentoer. En ze voeren nog altijd driekwart van de onbetaalde zorgtaken uit met een enorme impact op hun leven.

©  Minervaria

Deze baanbrekende sociologische studie wordt door antropologe, primatologe Sarah Blaffer Hrdy evolutionair en antropologisch grondig onderbouwd in Moederschap. Een natuurlijke geschiedenis.

Written by minervaria

10 februari 2020 at 17:42

Een kind heeft vele moeders

with one comment

BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding) A’dam, Nw. A’dam, 2009, 448 pp. – ISBN 978 90 468 0656 2

Iedereen steekt wel eens een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de foto’s en verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.

Mensen willen maar wat graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie wel en niet hulpvaardig is.

Geen diersoort deelt zo welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer 98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend doen in competitieve situaties of conflicten. Samenwerken op zich roept bij hen maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid om een handje te helpen.

Wat is er dan in de loop van de evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.

In dit boek werkt ze de hypothese uit dat vroegmensachtige baby’s werden geboren in een wereld waar, door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de baby’s overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen met meer sociale vaardigheden verhoogd.

Systematisch en zorgvuldig exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat individuen er baat bij hadden?

De gedragsbiologie en de primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden. Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te houden.

Primaten zijn trouwens zeer geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer gevoelig voor de signalen van baby’s. En eenmaal leden van een populatie de evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van baby’s te reageren door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en tekenfilmfiguurtjes.

Antropologische observaties bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort. Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun baby’s besmet worden, is gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve broedzorg.

De bijdrage van hulpouders was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar en onvoorspelbaar.

Ook de keerzijde van coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort. Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun baby’s opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.

Als coöperatieve broedzorg de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal bestaan.

Blaffer Hrdy betoogde reeds vroeger dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette. Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het fundament voor alle ‘hogere’ menselijke functies en uitingen. De visie van Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van kinderzorg in de evolutie van een soort.

Van dit boek heb ik echt genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan. Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens, onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen, mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.

Het werk is inzichtelijk en vlot leesbaar geschreven.
Een absolute aanrader.

© Minervaria

Aansluitend:

 

Written by minervaria

28 september 2010 at 20:17

Het vaderinstinct

leave a comment »

BURGESS, A., Het vaderinstinct. Het vaderschap herzien. (Vert. Fatherhood Reclaimed – The Making of the Modern Father) A’dam, Uitg. Podium, 1997, 315 pp. – ISBN 90 5759 001 8

Over moeders en moederschap werd en wordt heel veel geschreven. In dit boek plaatst journaliste en onderzoekster Adrienne Burgess vaders in de kijker. Ze begint met de mededeling dat het schrijven van dit boek al haar ideeën over vaderschap op de kop heeft gezet. Het is mij inderdaad als bijzonder bijgebleven en daarom wilde ik het na elf jaar nog eens lezen.

In een zeer degelijk gefundeerde en kritische analyse bespreekt Adrienne Burgess het vaderschap zoals dit in de Westerse wereld opgevat wordt en gangbaar is. Hiervoor steunt ze op de (toen) meest recente sociologische onderzoeken uit verschillende landen en van persoonlijke interviews met vaders uit verschillende lagen van de samenleving.

In het eerste deel verkent ze de denkpatronen in onze samenleving die mannen belemmeren in het vaderschap en die onze ideeën over het gedrag van vaders bepalen.
Ze verhaalt hoe door de eeuwen heen het beeld dat mensen van het vaderschap hebben ingrijpend veranderd is. In het Westen werden in de afgelopen twee millennia langzaam maar zeker alle aspecten van het vaderschap naar de hemel gedelegeerd en vaders werden steeds meer gereduceerd tot eendimensionale wetgevers. Naar dit beeld moesten aardse vaders zich voegen. Uit deze beeldvorming proberen de ‘nieuwe vaders’ zich nu moeizaam los te maken. Voor mannen die meer betrokken willen zijn bij het gezinsleven bestaan nog altijd enorme structurele en culturele barrières.

Maar tussen mythe en werkelijkheid zit vaak een diepe kloof. Mensen gedragen zich zelden helemaal in overstemming met het beeld dat hen wordt voorgehouden. Privé-documenten van vaders uit het verleden onthullen dat de ‘nieuwe vader’ helemaal niet zo nieuw is. Tot ver in de 19e eeuw (het pre-industriële tijdperk) was de inbreng van veel vaders in het gezin even belangrijk als die van de moeder. Verschillende dagboekfragmenten illustreren hoe deze vaders een evenwaardig deel van de huishouding en de zorg voor de kinderen op zich namen. Wanneer hun vrouw daar niet toe in staat was namen ze die zorg vaak helemaal over. De sociale structuur van die tijd maakte voor vaders een betrokkenheid mogelijk die we ons nu bijna niet meer kunnen voorstellen. Door de industriële revolutie gingen echter steeds meer vaders buitenhuis werken. Zo werd ‘thuis’ steeds meer het domein van de moeder en zag de vader zich alsmaar verder buiten het gezin geplaatst. Zo ging het althans bij de middenklasse, die binnen een samenleving vaak als model wordt gepresenteerd.

Als argument wordt vaak aangehaald dat mannen biologisch niet geschikt zouden zijn om te vaderen, of dat de zorg van een vader voor kinderen niet kan tippen aan die van een moeder. Volgens Burgess is het echter moeilijk aan te tonen dat de verschillen in ouderschapscapaciteiten van vaders en moeders voortvloeien uit het verschil tussen de seksen. Er is wel steeds weer overtuigend aangetoond hoe mannen vervreemd raken van hun oudergevoel doordat ze geconditioneerd worden om een rol te vervullen die hoort bij hun sekse. De ‘natuurlijke aard’ van het vaderschap (en ook van het moederschap) ligt niet vast maar wordt gekenmerkt door flexibiliteit en aanpassing. Niet het geslacht maar de situatie geeft de doorslag in de manier waarop vaders (en moeders) zorgen.

Hoe ziet de dagelijkse werkelijkheid er nu uit voor vaders in het westerse postindustriële tijdperk? Een grondige verkenning maakt duidelijk dat er nog aanzienlijke culturele en structurele barrières bestaan die mannen belemmeren actief deel te nemen aan de zorg voor hun kinderen en van hen tweederangsouders maken. Op meer en minder subtiele wijze worden vaders immers buiten het gezin gesloten.

In de eerste plaats baden zwangerschap, geboorte en de zorg voor kleine kinderen nog steeds in een voornamelijk vrouwelijke sfeer. De relatie die vaders met hun kinderen hebben wordt bovendien zeer sterk bepaald door hun werkpatroon. De paradoxale toestand is dat werkgevers de voorkeur geven aan getrouwde mannen met een gezin omdat ze meer stabiliteit garanderen, maar er tegelijk wordt gedaan alsof ze alleenstaand zijn en geen andere verantwoordelijkheden hebben dan hun werk. Vadervriendelijke werkgelegenheid staat nog in de kinderschoenen. Tenslotte stelt Burgess vast dat de waarde van vaders voor het gezin en hun kinderen in de maatschappij nog altijd onvoldoende wordt onderkend. In geval van een scheiding bijvoorbeeld wordt het doorgaans vanzelfsprekend gevonden dat de kinderen bij de moeder blijven. Het wordt vaders vaak moeilijk gemaakt om de band met hun kinderen te onderhouden, hoewel veel vaders dit zouden wensen. Van de vele factoren die vervreemding van vaders van hun kinderen kunnen verklaren is armoede de belangrijkste.

Burgess stelt een aantal maatregelen voor die de betrokkenheid van vaders bij hun kinderen kunnen verhogen en ondersteunen. Op veel punten zou een en ander veranderd kunnen worden. Structurele veranderingen zouden persoonlijke veranderingen moeten initiëren en ondersteunen. Gezinsvriendelijke maatregelen moeten bijvoorbeeld niet alleen op vrouwen, maar ook en meer op mannen gericht worden. Maar bovenal dient het belang van het kind voorop te staan, en dat kind heeft in de meeste situaties belang bij twee betrokken ouders.

Zijn de maatschappelijke ideeën en geplogenheden over vaders en vaderschap in die tien jaar ingrijpend veranderd? Uiteraard is er in de loop van tien jaar in verschillende landen een en ander gebeurd. Een aantal zinvolle voorstellen van Burgess zijn echter nog steeds toekomstmuziek. Het vaderschap mag door vele vaders nu wel anders ingevuld worden dan door hún vaders, de ‘nieuwe vader’ is blijkens recent onderzoek nog altijd een uitzondering.
Maatschappelijke veranderingen gaan echter langzaam, en wat nu goed lijkt kan een aantal jaren later niet meer wenselijk zijn of relevant.

Na tien jaar is dit boek volgens mij nog altijd actueel en waardevol. Burgess stelt ongewone vragen en benadert het vaderschap op een originele en ongebruikelijke wijze. Ze neemt het ondubbelzinnig op voor vaders, zonder dat ze daarbij de moeders beschuldigt of benadeelt. Maar als de ouderlijke betrokkenheid van beiden gelijk gewaardeerd en mogelijk gemaakt werd zou vooral het kind beter af zijn.

Dit boeiende boek is zeer vlot geschreven. Toch heb ik ook enkele bedenkingen. Ik betwijfel sterk of Burgess het met de Nederlandse titel van haar boek eens zou zijn. Bij verschillende gelegenheden ontkent zij net dat vaderschap biologisch bepaald zou zijn. Een slordige redactie heeft regelmatig zinnen met ontbrekend woord over het hoofd gezien.

© Minervaria

Written by minervaria

5 december 2008 at 20:01

Geplaatst in Maatschappij, Ouderschap

De theorie van Nagy

leave a comment »

ONDERWAATER, A., De theorie van Nagy. De onverbrekelijke band tussen ouders en kinderen. Lisse, Swets & Zeitlinger, 2003 (6e dr.), 160 pp. – ISBN 90 265 1436 0

De van oorsprong Hongaarse psychiater Boszormenyi-Nagy ontwikkelde zijn contextuele visie op de gezinsdynamiek uit de systeemtheorie en de psychodynamisch georiënteerde visie op het gezin. Met zijn aandacht voor relationele ethiek benadrukt Nagy in de eerste plaats de existentiële verbondenheid tussen ouders en kinderen, maar evenzeer de verbindingen tussen verschillende generaties in een familie.

Centraal in de visie van Nagy staat de ethische dimensie van menselijke relaties. Relaties tussen mensen zijn nooit vrijblijvend, maar worden gekenmerkt door een balans van geven en nemen. Wederkerigheid, loyaliteit, vertrouwen, rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid, en dialoog zijn inherent aan menselijke relaties. Deze begrippen krijgen in de hulpverlening vaak niet de nodige aandacht. De nadruk op zelfontplooiing in onze maatschappij dreigt deze fundamentele waarden weg te moffelen.

De theorie van Nagy stamt uit de therapie met problematische gezinnen en kinderen met probleemgedrag. Toch is zijn rijke en diepe visie over de onderlinge ethische verbondenheid van toepassing op elke familie en elk gezin. Ik zou ze eigenlijk willen doortrekken naar alle menselijke relaties. Rechtvaardigheid mag dan een ethisch begrip zijn, het is volkomen in overeenstemming met de recente bevindingen over een inherente eigenschap van de sociale natuur van de mens. Mensen blijken in hun sociale relaties steeds ‘reciprociteit’ of wederkerigheid na te streven. Het is de oorsprong van onze moraal.

Annelies Onderwaater beschrijft en bespreekt in haar boek eerst de 2 denkkaders die Nagy met zijn visie heeft willen verzoenen. Vooral de systeemtheorie wordt daarbij bondig maar inzichtelijk behandeld.

In de volgende hoofdstukken komt de theorie van Nagy uitgebreid aan de orde. De geschriften van Nagy zelf zijn niet erg toegankelijk: zijn taalgebruik is complex en hij zet zijn denkbeelden niet duidelijk uiteen. Zijn begrippen blijven vaak vaag gedefinieerd en weinig begrensd.

Onderwaater probeert met haar boek enige verheldering te brengen. Zij slaagt daar over het algemeen vrij goed in. De visie van Nagy hanteert een geheel eigen begrippenkader, en dat wordt duidelijk uitgelegd en geïllustreerd met passende voorbeelden. Zij ziet ook de innerlijke tegenstrijdigheden en onvolledigheden in de contextuele visie. Het is daarom verhelderend dat zij ook regelmatig aandacht besteedt aan de verwante inzichten van de Heidelbergse psychotherapeut Helm Stierlin.

Geheel eigen aan de psychodynamische wortels, zijn volgens de contextuele visie gedragingen en intermenselijke relaties multipel interpreteerbaar. Dit brengt mee dat men deze visie niet met de standaarden van de wetenschap mag beoordelen. Toch betreft het hier een zeer waardevolle kijk op menselijke relaties, in de eerste plaats in verwantschapsperspectief. De ethische dimensie van menselijke relaties is echter evenzeer te verruimen naar menselijke relaties in het algemeen, tussen niet-verwante groepen, volkeren en naties. Daar gaat Onderwaater niet op in, het valt buiten het bestek van dit boek. Maar wie een fundamenteler inzicht wil in de gang van zaken in recht en politiek kan volgens mij niet naast de contextuele visie van Nagy kijken.

Achteraan is een uitgebreide bronnenlijst opgenomen. Een aanrader ook voor wie niet meteen bij hulpverlening betrokken is!

© Minervaria

Written by minervaria

10 oktober 2004 at 21:09

De grote babyoorlog

leave a comment »

BAKER, R. & E. ORAM, De grote babyoorlog. De ware achtergronden van het gezinsleven. A’dam/A’pen, De Arbeiderspers, 1999, 364 pp. – ISBN 90 295 0350 5

Met ouderschap en gezinsleven heeft iedereen te maken. Bovendien ondergaan de meeste mensen, eerst als kind en twintig of dertig jaar later als ouder, beide kanten van deze ervaring. Velen zullen prettige herinneringen hebben aan het gezinsleven en vele anderen zullen herinneringen hebben die ze liever vergeten. Kind noch ouder zijn is eenvoudig, en van tijd tot tijd komen zelfs in de rustigste gezinnen de spanningen en druk van het dagelijks leven aan de oppervlakte. Voor sommige mensen is het gezinsleven zelfs weinig anders dan een eindeloos gevecht. In meerdere of mindere mate echter betekenen baby’s of kinderen, voor alle gezinnen, oorlog.

Dit boek toont aan dat deze interne gezinsconflicten een normaal, onvermijdelijk en belangrijk aspect zijn van het ouderschap en het gezinsleven. Deze conflicten zijn heel begrijpelijk vanuit het standpunt van de evolutiebiologie. Deze legt de evolutionaire oorsprong bloot van alle facetten van het menselijk leven, waarvan het gedrag van ouders en het gezinsleven er slechts twee zijn.

In de inleiding leggen de auteurs bondig de essentiële uitgangspunten van de evolutiebiologie. Voortplantingssucces staat centraal: ieder individu is in de eerste plaats gericht op het doorgeven van het eigen genetisch materiaal. Dit brengt mee dat de belangen van ouders (onderling) en kinderen niet noodzakelijk, en overigens meestal niet, gelijk lopen, en dus aanleiding geven tot meer of minder belangenconflicten tuisen de betrokken partijen.

Vervolgens komen achtereenvolgens de verschillende fasen in het leven van de mens aan de orde, gezien vanuit het standpunt van ouderschap en gezinsvorming. De auteur doorloopt daarbij chronologisch de levensloop van de mens. Hij begint elk nieuw thema met een verhaal om zijn uiteenzetting te funderen en levendiger te maken. Soms lijkt me dat nuttig, andere keren is het volgens mij nogal overtrokken. De keuze van de terminologie voor de protagonisten in het verhaal is eerder saai en onpersoonlijk.

Ik vind zelf de uitgangspunten van de evolutiebiologie erg zinvol en plausibel voor het verklaren van gedrag, maar heb vaak moeite met de wijze waarop zij in publicaties worden voorgesteld. Het lijkt telkens alsof mensen (en dieren) zich bewust en doelgericht gedragen met het oog op voortplantingssucces. Dit is echter niet zo: het gaat hier om onbewuste biologische drijfveren die aanzetten tot gedrag, dat bepaalde genetische disposities al dan niet laat voortbestaan. Ik moet echter het eerste werk nog lezen dat volledig in deze geest is geschreven. Het boek dat het best aan die criteria beantwoordt is Moederschap.

Ook onderhavig boek lijdt aan hetzelfde euvel. Jammer, want vanuit dit standpunt zijn moreel afgekeurde gedragingen als kindermoord, verwaarlozing, verwerping of bevoordeling van kinderen beter te begrijpen. Wanneer je daar als hulpverlener inzicht in hebt, lukt het vaak beter om minder met een beschuldigende vinger te wijzen naar ouders die hun ‘plichten’ ten aanzien van hun kinderen niet nakomen.

© Minervaria

Written by minervaria

8 maart 2003 at 10:04

Geplaatst in Biologie, Ouderschap

Handboek methodische ouderbegeleiding 2

leave a comment »

van der PAS, A., Handboek methodische ouderbegeleiding 2. Naar een psychologie van ouderschap. Rotterdam, Ad. Donker, 1996, 254 pp. – ISBN90 6100 423 3

Ouderschap is de meest verbreide en universele, en vaak de langst durende ervaring van volwassenen. Toch is ouderschap als zodanig weinig bestudeerd.

In dit boek wordt een raamwerk gepresenteerd dat alle ouderfunctioneren omvat. Het raamwerk wil een verklaringsmodel zijn, en heeft als doel om zowel ouderlijke ontsporingen als de correctie daarvan denkbaar en bespreekbaar te maken.

Het boek schetst een psychologie van ‘gewoon’ ouderschap. Die is nodig om ook ‘ongewoon’ ouderschap te kunnen exploreren en begrijpen. Er wordt ingezoomd op de ouder achter het kind. Dit is natuurlijk een blikvernauwing, maar noodzakelijk voor een scherper beeld over ouderschap zelf.

Studie van het ouderschap gaat in tegen onze natuurlijke impuls om eerst het kind te helpen en dan pas de ouders. Het begrijpen en daardoor kunnen helpen van ouders is volgens van der PAS echter waardevoller voor kinderen dan welke andersoortige hulp ook. Zij gaat er ook van uit dat ouderschap een facet van de persoonlijkheid is dat afzonderlijke bestudering behoeft.

Het centraal uitgangspunt van de auteur gaat over verantwoordelijkheid. De essentie van ouderschap is een onvoorwaardelijk en tijdloos besef van verantwoordelijkheid. Voor de meeste ouders is dat ook het uitgangspunt van het omgaan met hun kinderen.

In een eerste deel beschrijft de auteur ouderschap zoals zich dat in de dagelijkse praktijk afspeelt. Ouderschap is niet iets wat je een keer leert, maar het is een groeiproces in het hanteren van basisvaardigheden. Deze moeten telkens opnieuw worden aangepast in afstemming op het kind. Het centrale thema is de geleidelijke overgang van ‘alles zelf doen’ naar ‘alles overlaten’, waarbij timen en doseren elkaar soepel afwisselen.

Het tweede deel gaat over de centrale determinanten van ouderschap. Dit zijn de pijlers die ouderschap dragen: een maatschappelijk/relationele pijler, een systemische en een intrapsychische pijler.

In een derde deel komen de vele omstandigheden die ouderschap beïnvloeden, op micro-, meso- en macroniveau aan de orde.

Het was boeiende lectuur, maar zeker niet gemakkelijk. De auteur doet ouders recht aan, omdat niet in de eerste plaats wordt uitgegaan van een externe beoordeling van ouders, maar van een positieve kijk op de intenties en capaciteiten van de ouders zelf. De visie van de auteur is origineel, zeer goed doordacht en helder uitgewerkt, en gesteund op een ruime ervaring en zeer verscheidene theoretische invalshoeken. Een aanrader!

© Minervaria

Written by minervaria

29 december 2002 at 21:38

Moederschap. Een natuurlijke geschiedenis

with 3 comments

BLAFFER HRDY, S, Moederschap. Een natuurlijke geschiedenis. Utrecht, Het Spectrum, 2000, 672 pp.

In dit lijvige boek probeert antropologe Sarah BLAFFER HRDY meer inzicht te verwerven in de processen en de geschiedenis – zowel de recente als de heel vroege – die ten grondslag liggen aan moederlijke emoties en kinderlijke behoeften. Naar haar oordeel is dit de eerste stap wil men een goede moederlijke zorg in elke gemeenschap uitbouwen en ondersteunen.

Uitgangspunt is de evolutietheorie en meer bepaald de sociobiologie of evolutionaire psychologie. Blaffer Hrdy interpreteert hierbij alles wat met zwangerschap en moederschap te maken heeft in de sociale en ecologische context waarin moeder en kind (moeten) (over)leven. De aloude mythe van de onvoorwaardelijke moederliefde wordt op een degelijke en coherente wijze doorprikt. Moeders hebben altijd al moeten afwegen tussen de zorg voor hun baby (reproductie) en een bijdrage in de gemeenschap (productie). Moederschap is dan ook de resultante van de afweging (vooral door de moeder) van kosten en baten.

De ondersteuning door een sociaal netwerk is hierbij zeer belangrijk. Blaffer Hrdy toont aan dat dit ook in de wereld van de dieren, en meer bepaald de primaten, het geval is. In dit licht worden fenomenen als verwaarlozing en verlating van kinderen, mishandeling en infanticide heel wat beter invoelbaar. Die moeders zijn niet ontaard, maar ze maken een afweging binnen een overlevingscontext. Deze is te begrijpen vanuit een sociobiologisch perspectief.

Het werk bestaat uit 3 delen: het moederschap bij de dieren, moederschap bekeken vanuit de moeder zelf, en vanuit het standpunt van de baby. Door menselijke moeders en baby’s in een breder vergelijkend en evolutionair kader te plaatsen, biedt ze een nieuwe en verhelderende kijk op wat baby’s van hun moeders nodig hebben, wat moeders van anderen nodig hebben om dat te kunnen geven, en verklaart ze waarom dat zo is.

Blaffer Hrdy maakt hiervoor gebruik van zeer verscheidene invalshoeken, staat kritisch tegenover vaak gangbare verklaringen en dogma’s en introduceert originele zienswijzen. Het werk is gebaseerd op jarenlang antropologisch, historisch en literatuuronderzoek, en op studies op het gebied van ontwikkelingspsychologie en diergedrag. Zij heeft daarnaast ook haar eigen ervaringen als moeder, die moederschap met een job combineerde, ingebracht.

Het is een ambitieus werk, zeer rijk aan informatie, boeiend geschreven en zeer ruim gedocumenteerd. De omvang van het werk is een nadeel bij het lezen, je mag het niet te lang laten liggen. Toch heb ik ondervonden dat je het ook per hoofdstuk kan lezen, maar dan met niet al te lange tussenpozen. Omdat het boek zo lijvig is en zoveel informatie bevat kan volgens mij één lezing niet volstaan. Dit is een werk om regelmatig te raadplegen.

© Minervaria

Written by minervaria

18 augustus 2001 at 22:40

Geplaatst in Antropologie, Ouderschap

Tagged with