Voor u gelezen

Over mens en maatschappij

Archive for the ‘Evolutietheorie’ Category

De goedheidsparadox

leave a comment »

WRANGHAM, R., De goedheidsparadox. Deugen de meeste mensen wel? ( Vert. The Goodness Paradox, 2019) A’dam, Hollands Diep, 2021, 492 pp. – ISBN 978 90 488 5919 1

Zijn mensen van nature goed of slecht? Over deze vraag hebben ettelijke filosofen zich het hoofd gebroken. Het antwoord ligt in het midden, stelt Richard Wrangham. In de mens zit de mogelijkheid tot goed en kwaad. Bij mensen vinden we een zeldzame en verbazingwekkende combinatie van morele neigingen van onnoemelijk wreed tot hartverwarmend vrijgevig. Waar komt deze combinatie vandaan? Hoe is dat zo gekomen?

In eerste instantie verheldert Wrangham het onderscheid tussen twee soorten agressie: reactieve en proactieve agressie. In vergelijking met zijn nauwste verwant, de chimpansee, vertoont de mens relatief weinig reactieve agressie. Chimpansees, vooral de mannetjes,  zijn lichtgeraakt en heetgebakerd. De mens blinkt daarentegen uit in proactieve agressie: koelbloedig, berekenend en opzettelijk anderen aanvallen en schade berokkenen.

Waarom ontbreekt het ons aan reactieve agressie en zijn we zo bedreven in proactieve agressie?

Wat het eerste betreft zijn er opmerkelijke overeenkomsten tussen mensen en gedomesticeerde dieren, zowel in gedrag als fysieke kenmerken. Vergeleken met hun wilde soortgenoten zijn gedomesticeerde dieren ook opvallend vriendelijk en vreedzaam. Steeds meer wetenschappers beschouwen de mens als een gedomesticeerde versie van een vroege menselijke voorouder.

Maar dan stelt zich natuurlijk de vraag wie de mens gedomesticeerd heeft. Nu blijkt dat niet alle ‘gedomesticeerde’ dieren door de mens zijn getemd. Bij de bonobo, even verwant aan de mens als de chimpansee, vinden we nagenoeg alle kenmerken van een gedomesticeerde soort. Wrangham concludeert dat de bonobo zichzelf moet hebben gedomesticeerd. Hij onderzoekt hoe dit proces zich kan voltrokken hebben.

Bij de bonobo worden de mannetjes in toom gehouden door samenwerkende vrouwtjes. De mens is echter geen bonobo. De achterliggende motor van de zelfdomesticatie bij de mens is volgens Wrangham de executie van al te agressieve en dominante mannen. Dit was mogelijk omdat de vroege mensen steeds beter konden samenwerken en van elkaar leerden. Ook bij een aantal gedomesticeerde dieren vallen deze eigenschappen op.

Hieruit concludeert Wrangham dat de combinatie van samenwerking, sociaal leren en de ontwikkeling van taal de zelfdomesticatie van de mens verder in de hand werkte. Op basis van wat we weten over de neanderthaler, onderbouwt hij de stelling dat homo sapiens een veel uitgebreidere cultuur en ook moraliteit kende. Het is best mogelijk dat het gebrek aan samenwerking en hogere reactieve agressie de neanderthaler fataal geworden is in de evolutionaire wedloop met homo sapiens.

Samenwerking en overleg kan tegelijk ook de toename van proactieve agressie hebben ondersteund. Om al te licht ontvlambare mannen uit de weg te ruimen door middel van executie, moesten mensen coalities vormen. Dit resulteerde in een nieuw soort dominantie: de alfaman met absolute macht. Despotisch gedrag, het vermogen om straffeloos te doden, te straffen en te knechten, is complementair met gehoorzaamheid en meegaandheid. Oorlogvoering zit ons even ingebakken als vredevol samenleven.

Het is echter niet omdat oorlogvoering of proactieve agressie evolutionair adaptief is, dat het dan ook onvermijdelijk moet gebeuren. Vreedzame en eerlijke samenlevingen liggen in ons bereik, maar ze zullen niet vanzelf ontstaan. Ze vragen inspanning, planning, samenwerking en wetten om georganiseerd geweld te voorkomen.

Een nieuw boek van Richard Wrangham kon ik zeker niet ongelezen laten. De goedheidsparadox heeft helemaal aan mijn verwachtingen voldaan. Net als zijn vorige werken is het een voorbeeld van hoogstaand kritisch wetenschappelijk denken.

Dit is een boek om steeds weer opnieuw te lezen.

© Minervaria

Written by minervaria

23 november 2021 at 19:54

De opkomst en ondergang van de dinosauriërs

leave a comment »

BRUSATTE, S. De opkomst en ondergang van de dinosaurus(Vert. The Rise and Fall of the Dinosaurs. A New History of a Lost World, 2018) A’dam, Uitg. Ambo/Anthos, 2018, 408 pp. – ISBN 978 90 263 3644 7

In mijn schooltijd was ik bijzonder geboeid door dinosauriërs. Mijn klasgenoten hebben ettelijke spreekbeurten over deze reusachtige dieren moeten doorstaan. Maar dat betekent niets vergeleken met de fascinatie van Steve Brusatte. Als paleontoloog heeft hij van de studie van de dinosauriërs zijn levenswerk gemaakt. Hij heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de kennis van het uitsterven van de dinosauriërs. In dit boek biedt hij een overzicht van wat we weten over deze indrukwekkende dieren.

De eerste dinosauriërs ontstonden ongeveer 230 miljoen jaar geleden in wat nu Zuid-Amerika is. Ze leefden in een heel andere wereld dan wij nu kennen. Er waren geen afzonderlijke werelddelen, maar één grote ononderbroken landmassa, Pangea, omringd door één grote oceaan. Ze leefden er samen met reusachtige amfibieën en reptielen. Toen Pangea zeer geleidelijk scheurde, veranderden de leefomstandigheden op aarde drastisch. Het gevolg was een massa-uitsterving, die de dinosauriërs overleefden.

In deze nieuwe wereld waren de dinosauriërs bijzonder succesvol. Ze gedijden meer dan 150 miljoen jaar lang buitengewoon goed. Ze waren geweldig succesvol en sommige kregen kolossale afmetingen. Elke landmassa had een uniek scala aan dinosauriërs en iedere soort had zijn eigen niche. Ze waren bijzonder goed aangepast aan hun omgeving. Sommigen kregen veren en werden vogels, zo’n tienduizend nieuwe soorten.

De inslag van een asteroïde maakte 66 miljoen jaar geleden echter een einde aan hun triomftocht.  Tegen deze bijzondere crisis bleken ze niet opgewassen. De succesnummers van de evolutie verdwenen en maakten daarmee uiteindelijk de weg vrij voor de moderne wereld. Maar de dinosauriërs zijn niet weggevaagd. De huidige vogels stammen rechtstreeks af van de voorouder van de dinosauriërs en zijn daarmee echte dinosauriërs.

Alles wat wij weten over deze indrukwekkende dieren is afgeleid uit de fossielen. Fossielen vertellen ons iets over hoe de dieren eruit zagen, hoe ze zich voortbewogen, wat ze aten, waar ze leefden en hoe ze stierven. Steve Brusatte laat uitgebreid zien hoe paleontologen dit verhaal reconstrueren met behulp van allerlei nieuwe onderzoeksmethoden en technologieën. Zo werden een aantal raadsels opgelost. Men denkt nu bijvoorbeeld te weten waarom een aantal dino’s zo reusachtig waren en waarom alleen de dinosauriërs uitstierven en niet de andere dieren.

Dit boek is dus niet alleen het verhaal van de dinosauriërs, maar evenzeer het relaas van de zoektocht naar fossielen en hun betekenis. U krijgt een levendig beeld van de uitdagende werkomstandigheden van paleontologen. In ieder geval is duidelijk dat dit geen werk is voor wie niet beschikt over een uitstekende fysieke conditie.

Het blijkt dan ook dat de onderzoekers in kwestie verre van gewone mensen zijn. Brusatte zet de verdiensten van zijn collega’s dan ook graag en terecht in de verf. De uitgebreide beschrijvingen van hun vestimentaire en culinaire voorkeuren zijn volgens mij echter niet relevant en leiden af van de essentie van het verhaal.

Ik vond het ook jammer dat de afbeeldingen van de hoofdpersonages beperkt blijven tot fossiele beenderen en enkele tekeningen van tot de verbeelding sprekende dinosaurussen zoals de T.Rex. Ik miste duidelijke reconstructies hoe de dieren er moeten hebben uitgezien. Enkele kleurenplaten zouden het boek meteen veel aantrekkelijker gemaakt hebben voor de geïnteresseerde leek.

Ondanks deze bedenkingen blijft de waarde van dit boek overeind. Het is bovendien zeer vlot te lezen en het kon mij boeien tot het einde.

©  Minervaria

Aansluitend: Opzichtig verenkleed van dinosaurus leidde tot de ontwikkeling van vleugels

Written by minervaria

5 juni 2019 at 11:00

Geplaatst in Biologie, Evolutietheorie, Natuurwetenschappen

Tagged with

De wetenschap van liefde en bedrog

leave a comment »

DunbarR12DUNBAR, R., De wetenschap van liefde en bedrog. (Vert. The Science of Love and Betrayal, 2012) Houten/A’pen, Uitg. Unieboek/Het Spectrum, 2012, 286 pp. – ISBN 978 90 00 311422

Verliefdheid is een raadselachtig fenomeen. Plots springt een bepaalde man of vrouw uit de massa tevoorschijn en gaat met onze gedachten en gevoelens op de loop. Overal ter wereld is ze de inspiratiebron van talloze beroemde kunstwerken en verheven literatuur. Als draaischijf van de populaire cultuur zorgt zij voor miljardeninkomsten in de film- en muziekindustrie. Waar komen deze gevoelens vandaan?

In de voorbije decennia heeft de wetenschap zich over deze vraag gebogen. De evolutionair antropoloog Robin Dunbar bekijkt het raadsel van verliefdheid door een evolutionaire bril. Als verliefdheid zo universeel is, dan moet ze immers een biologische basis hebben en een functie in het overleven van de mens. Waarom hebben verliefdheid en paarvorming zich bij de mens ontwikkeld?

Dat verliefdheid iemand overvalt hoeft niet te verwonderen, want in het brein spelen zich allerlei neurochemische processen af waar de persoon geen greep op heeft. Bovendien lijkt er in het dierenrijk een verband te zijn tussen de grootte van de hersenen en het leven in monogame paren. Het onderhouden van een liefdesrelaties is immers ingewikkeld en vereist nogal wat intelligentie.

Mensen zijn echter niet helemaal weerloos overgeleverd aan deze neurologische krachten. De zoektocht naar een partner is immers een ingewikkelde zaak. Op de liefdesmarkt moeten de voor- en nadelen van een bepaalde relatie afgewogen worden en daarvoor komt dat grote brein ook van pas. Bij de partnerkeuze gaan mensen dan ook behoorlijk berekenend te werk. Ze gaan af op subtiele signalen die allengs uitgeselecteerd werden om de keuze te vergemakkelijken.

Als sociale wezens gaan mensen echter allerlei soorten relaties aan. Wat maakt liefdesrelaties dan zo bijzonder? Wat is het verschil tussen een liefdesrelatie en vriendschap? En hoe verschillen beide van verwantschapsrelaties? Wat is de achtergrond van jaloezie en ontrouw? Wat is de dynamiek achter religieuze vervoering en de slaafse adoratie van charismatische leiders? En hoe staat het met liefde via internet?

Uit deze vergelijking wordt duidelijk dat relatievormen bij mensen niet vast liggen. Ze worden echter alle aangestuurd door hetzelfde proces dat ook aan de basis ligt van verliefdheid. Maar waarom is dit vreemde proces dan een vitaal onderdeel van onze psyche geworden? En waarom heeft paarvorming zich bij de mens ontwikkeld? Met behulp van de voorafgaande bevindingen onderwerpt Robin Dunbar verschillende hypothesen aan een interessante kritische analyse. En de uitkomst is verrassend en toch weer niet.

De auteur geeft toe dat het een lange en kronkelige weg was naar deze conclusie. Af en toe lijkt zijn betoog inderdaad op een verzameling weetjes over menselijke relaties. Het kan ook moeilijk anders als je alle ontdekkingen die daarover gedaan zijn wilt bundelen tot een samenhangend verhaal. Maar het is wel een boeiend verhaal over het menselijk liefdesleven en hoe het geworden is tot wat wij nu kennen.

Als bewoners van het post-romantische Westen hebben wij het idee dat we verliefd kunnen worden en vervolgens kiezen met wie we willen samenleven. Dunbar laat zien dat bij deze keuze de evolutie een hartig woordje meespreekt, en dat het toeval en allerlei beperkingen een behoorlijk grote rol spelen. Zijn betoog is goed te volgen en voor wie niet vertrouwd is met wetenschappelijke termen is er een uitgebreide verklarende woordenlijst opgenomen.

© Minervaria

Written by minervaria

10 oktober 2015 at 19:17

Van dier naar mens

leave a comment »

QuammenD13QUAMMEN, D., Van dier naar mens. Over de opkomst van levensbedreigende infectieziekten. (Vert. Spillover. Animal Infections and the Next Pandemic, 2012) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas Contact, 2013, 557 pp. – ISBN 978 90 450 0760 1

In februari 2014 brak in Guinée een ebola-epidemie uit. De uiterst besmettelijke ziekte kreeg in een mum van tijd drie landen in West-Afrika in zijn greep. In Zuid-Korea werden recent 230 scholen gesloten als voorzorgsmaatregel tegen het MERS-virus, worden zo’n 6.500 mensen in quarantaine gehouden en zijn er intussen al twintig doden geteld. En enkele jaren geleden veroorzaakten SARS, vogelgriep en varkensgriep wereldwijde paniek.

Deze ziekten worden veroorzaakt door een virus dat van dieren naar mensen overspringt. Ze worden zoönosen genoemd. Ook lassakoorts, westnijlkoorts, builenpest en malaria zijn zoönosen. Sommige slaan slechts sporadisch toe en doven zonder veel schade uit, maar andere verbreiden zich in sneltempo van de ene persoon naar de andere. En in de afgelopen 50 jaar dienden er zich steeds meer van dit soort infectieziekten aan.

Waar komen deze virussen vandaan? Hoe springen ze over van dieren op mensen? Hoe verspreiden ze zich en maken ze mensen ziek? En hoe slaagt men erin ze onder controle te krijgen? En hoe komt het dat dergelijke infectieziekten steeds vaker voorkomen?

Alles wijst erop dat de recente uitbraken van zoönosen veroorzaakt worden door de catastrofale verstoring van ecosystemen door de mens. Dieren moeten territorium afstaan en komen daardoor veel vaker in contact met mensen. Sommige diersoorten worden niet meer in toom gehouden door roofdieren. Menselijke technologie en activiteiten verspreiden de ziekmakende virussen bovendien steeds sneller en op steeds grotere schaal. Zo biedt de desintegratie van natuurlijke ecosystemen kansen voor de oversprong van een virus van dieren op mensen.

Hiermee wordt duidelijk hoe belangrijk ecologische diversiteit is voor de volksgezondheid. Als er een nieuwe pandemie komt dan zal dat waarschijnlijk een zoönose zijn. Maar wegens de vele onzekerheden is het onvoorspelbaar wanneer deze zich zal voordoen en hoe ernstig ze wordt. Het enige wat we kunnen doen is minstens waakzaam zijn, goed voorbereid en snel ingrijpen.

David Quammen trok naar de streken waar in de voorbije halve eeuw belangrijke zoönosen uitbraken en neemt u mee op een fascinerende speurtocht naar de bron van het virus. Hij verheldert hoe aan virusonderzoek wordt gedaan in het algemeen en meer in het bijzonder in het geval van zoönosen. Hij gaat op pad met de veldbiologen om dieren te observeren en te vangen. Hij observeert het monnikenwerk in de laboratoria waar men de boosdoener probeert op te sporen. En hij legt uit hoe men behulp van wiskundige modellen zicht krijgt op het ontstaan en de verspreiding van de ziekte.

Met dit prachtige en stevig gedocumenteerde boek heeft David Quammen weer een hoogstandje geleverd. Van dier naar mens houdt het midden tussen een populair wetenschappelijk werk, een reisverslag en een spannende detectiveroman. Het onderzoek naar de herkomst van een virus is immers als het zoeken naar een speld in een hooiberg.

Waarschijnlijk uit zorg om geen enkele onderzoeker onrecht te doen, vermeldt de auteur echter een overvloed aan details waaraan de doorsnee lezer geen boodschap heeft. Dit is vaak hinderlijk voor de vlotte leesbaarheid, maar gelukkig kunnen deze passages ook overgeslagen worden. Evenals Monster van God en Het lied van de dodo doet deze kanjer je niettemin al uitkijken naar zijn volgende werk.

© Minervaria

Written by minervaria

10 juni 2015 at 12:33

De zin van geven

leave a comment »

KleinS11KLEIN, S., De zin van geven. De kracht van ons onzelfzuchtige brein. (Vert. Der Sinn des Gebens, 2010) A’dam, Ambo, 2011, 316 pp. – ISBN 978 90 263 2362 1

In de afgelopen tien jaar is het aantal mensen dat vrijwilligerswerk doet fors gestegen. Na een ramp komt er vaak een golf van solidariteit op gang tussen mensen die anders niets met elkaar te maken hebben. En onderzoek toont bovendien aan dat mensen die zich inzetten voor anderen over het algemeen tevredener zijn, succesvoller en zelfs gezonder dan diegenen die slechts aan zichzelf denken.

Op het eerste zicht lijkt dat contradictorisch. Want wie iets weggeeft heeft het zelf niet meer en wie het voor zichzelf houdt is in het voordeel. Als delen iemand gelukkiger maakt, hoe valt dit te rijmen met de grondgedachte van de evolutietheorie dat ieder levend wezen in de eerste plaats gericht is op overleven? Waardoor laten mensen zich leiden als ze anderen helpen en delen? In De zin van geven gaat wetenschapsjournalist Stefan Klein op zoek naar antwoorden.

In de eerste plaats onderzoekt hij hoe het mogelijk was dat altruïsme de strijd om het bestaan kon overleven en zich kon verspreiden in de menselijke populatie. Door klimaatveranderingen en –rampen kroop de mensheid verschillende keren door het oog van een naald. Alleen die gemeenschappen konden overleven waarvan de leden voor elkaar opkwamen. De mensensoort die overbleef was deze die het beste met delen overweg kon.

Op de korte termijn zijn egoïsten beter af, maar op de langere termijn leveren karaktertrekken als welwillendheid, zachtmoedigheid en hulpvaardigheid een voordeel op in de evolutionaire concurrentiestrijd. Solidariteit loont bovendien op meer terreinen. Wanneer we vertrouwen schenken aan anderen, ons in hen inleven of aan hen binden komen stoffen vrij in de hersenen die ons een goed gevoel geven. Wellicht hebben we baat bij delen en geven omdat we ons daardoor prettiger gaan voelen.

Het vermogen om samen te werken en te delen vormt de basis van menselijke gemeenschappen. Solidariteit en samenhorigheid worden onderhouden door algemeen aanvaarde normen, een moraal en morele gevoelens zoals het rechtvaardigheidsgevoel. Mensen geven immers niet willekeurig, ze willen dat profiteurs gestraft worden. En ze vertrouwen ook niet iedereen. De keerzijde van samenhorigheid is de solidaire strijd tegen een andere groep. In het uiterste geval mondt deze uit in oorlog en rassenhaat.

De toekomst van de mensheid zal afhangen van de mate waarin we de positieve aspecten van het altruïsme in praktijk kunnen brengen zonder de negatieve kanten. De andere groep wordt steeds minder ‘anders’ en in het licht van de klimaatverandering vallen de belangen van de verschillende mensengroepen steeds meer samen. Er moet intensief gezocht worden naar manieren om vorm te geven aan een wereldgemeenschap met een economie die de welvaart van allen nastreeft.

In dit boeiende boek ontwart Stefan Klein het kluwen van strijdige opvattingen over de herkomst van altruïsme bij mensen. Hij maakt inzichtelijk hoe de evolutie het mogelijk maakte dat mensen elkaar helpen en met elkaar delen en verheldert hoe samenwerking en solidariteit in menselijke gemeenschappen konden groeien en bloeien. En dat doet hij op toegankelijke en onderhoudende wijze.

© Minervaria

Addendum: The First (and Most Important) Rule of Success

Written by minervaria

17 juni 2014 at 20:52

Overlevers

with 4 comments

STRINGER, C., Overlevers. Hoe het komt dat wij de enige mensachtigen op aarde zijn. (Vert. Lone Survivors. How we Came To Be the Only Humans On Earth, 2012) A’dam, Nieuw Amsterdam, 2012, 382 pp. – ISBN 978 90 468 1130 6

Hoe komt het dat wij zijn zoals we zijn? Wat weten we over de oorsprong en ontwikkeling van onze eigen soort, Homo sapiens? Af en toe haalt een opmerkelijke vondst, zoals de dwergmens op het eiland Flores, het nieuws. Veel van de nieuwe ontdekkingen en bijbehorende discussies zijn echter alleen te vinden in zeer technische publicaties in diverse gespecialiseerde tijdschriften en boeken.

Dit boek schreef Chris Stringer voor de doorsnee geïnteresseerde lezer. In de afgelopen dertig jaar was Stringer als onderzoeker verbonden aan het Natuurhistorisch Museum in Londen. In die functie was hij van dichtbij betrokken bij het onderzoek naar de oorsprong en evolutie van de mens.

Lang moesten onderzoekers genoegen nemen met schaarse fossiele vondsten van vroege mensensoorten, maar de afgelopen decennia leverden veel meer gegevens op. Niet alleen werden overal ter wereld bijzondere fossielen gevonden, bovendien werden talloze nieuwe technieken ontwikkeld om ze te dateren en te onderzoeken. Inmiddels beschikken we zelfs over DNA uit fossielen van Neanderthalers. En de nieuwste methodes uit de genetica onthullen onze verwantschap met vroegere mensensoorten.

Bijna alles van wat we weten over de afstamming van de mens is afgeleid uit fossiele overblijfselen die vaak toevallig werden gevonden. De informatie die fossielen leveren is echter zelden eenduidig. Er bestaan dan ook zeer uiteenlopende zienswijzen over de wieg van de mensheid en haar verspreiding over de wereld. Tegenwoordig zijn de meeste paleontologen het er intussen over eens dat de mens in Afrika is ontstaan en vervolgens is weggetrokken naar aangrenzende delen van de wereld.

Maar wanneer is dat gebeurd en hoe? Hoe passen de verschillende mensensoorten in het plaatje? Hoe verhoudt de moderne mens zich tot zijn naaste verwant en mogelijke concurrent, de Neanderthaler? En als alle nu levende mensen afstammen van dezelfde Homo sapiens die destijds vanuit Afrika de wereld veroverde, hoe kunnen we de raciale of regionale verschillen dan verklaren? Het is fascinerend om te zien hoeveel fossielen ons daarover kunnen vertellen.

Verfijnde analyses van de grootte en vorm van oude schedels en van verborgen structuren, zoals de botjes in het binnenoor, vertellen ons heel wat over de houding, de manier van voortbewegen en de zintuigen van de archaïsche en vroegmoderne mensen. Fossielen vertellen echter niet alleen iets over hun fysieke kenmerken, maar ook over de ontwikkeling van menselijk gedrag en de wijze waarop vroege mensen leefden. Ze zeggen ook iets over de verschillen met andere menselijke soorten zoals de Neanderthalers.

Een reeks interessante technieken onthullen hoe deze vroege mensensoorten hun leefomgeving gebruikten, wat ze aten, hoe hun kinderen een miljoen jaar geleden opgroeiden en hoe ze zorg droegen voor hulpbehoevenden. De fossiele vondsten tonen aan dat ze zich goed staande hielden tegen gevaarlijke dieren. Hieruit valt dan weer af te leiden dat ze beschikten over samenwerkingsvaardigheden en intelligentie. Ze konden zich verplaatsen in de wereld van anderen en beschikten over taal en symboolgebruik. En die leverden hen dan weer een aantal nuttige complexe overlevingsmechanismen.

Uit genetisch onderzoek weten we met redelijke zekerheid veel over de trektochten van de vroege mens, de grootte van de groepen en over mogelijke verwantschappen. Hun technologische ontwikkeling was veel verfijnder dan populaire afbeeldingen ons voorstellen. Het DNA van luizen vertelt ons bijvoorbeeld dat onze voorouders niet in berenvellen rondliepen maar reeds vroeg geweven kleding droegen. Ze moeten ook beschikt hebben over manden en draagdoeken. Hoe konden vrouwen anders hun baby’s bij zich houden terwijl ze voedsel verzamelden?

En weten we nu ook hoe de moderne mens erin slaagde om alle andere mensensoorten te overleven en de dominante soort te worden? Op deze hamvraag is er nog steeds geen sluitend antwoord. Verder dan hypothesen over de evolutie van de mens in Afrika en de migratie en verovering van de wereld is men nog niet gekomen. Het is niet eens duidelijk hoe en waardoor de mens ontstond en wat de aanzet gaf tot de evolutie van de moderne mensen. De vraag is of we dat ooit met zekerheid zullen weten.

Stringer gelooft niet dat er één enkel correct antwoord is op de vraag waar, wanneer en waardoor de mens ‘modern’ werd. Onze soort heeft een ingewikkelde evolutionaire voorgeschiedenis. Wat we zien is een vlechtwerk van ontwikkelingen die leiden tot menselijk gedrag. Veel van de kenmerken die wij nu als uniek menselijk beschouwen delen we in min of meerdere mate met inmiddels uitgestorven soorten als Homo erectus en de Neanderthalers. Er zijn zelfs aanwijzingen dat er nog neanderthalerbloed door onze aderen stroomt.

Wij zijn de enige overlevende vertegenwoordigers van uitgebreide evolutionaire experimenten met menselijke eigenschappen, die op verschillende plekken en op verschillende momenten tot ontwikkeling kwamen. Die elementen voegden zich geleidelijk samen tot de vorm die wij tegenwoordig kennen. De evolutie had talloze andere wegen kunnen bewandelen. Wij zijn de enige versie van menselijkheid die het heeft overleefd.

De moderne mens is bovendien geen eindproduct, maar nog volop aan het evolueren. Al is dat op het eerste zicht niet duidelijk, er zijn legio aanwijzingen dat de evolutie van de mens eerder versneld dan vertraagd verloopt. De meeste veranderingen hebben te maken met vatbaarheid en weerstand tegen ziekten. Maar men stelt ook vast dat de gemiddelde herseninhoud van de mens aan het afnemen is. De recente evolutie van de mens wordt steeds meer beïnvloed door cultuur en technologie.

Het ‘definitieve handboek’ over de oorsprong van de mens, zoals het in The Guardian wordt genoemd, is Overlevers niet. Daar zou een wetenschapper als Chris Stringer het beslist niet mee eens zijn. Ook al is er veel meer bekend dan een paar decennia geleden, de puzzel is bijlange nog niet gelegd en er blijven nog veel vragen over. Maar een standaardwerk is dit boek wel. Het biedt een inzichtelijke en hoogst leerrijke synthese van de huidige stand van het onderzoek naar ons verre verleden.

Afgezien van enkele vrij technische passages, is het betoog bovendien erg toegankelijk geschreven en laat zich lezen als een roman. Het heeft mij van begin tot einde kunnen boeien. Warm aanbevolen!

© Minervaria

Written by minervaria

16 juli 2012 at 17:05

Tranen. Waarom mensen huilen

leave a comment »

VINGERHOETS, A., Tranen. Waarom mensen huilen. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2011, 252 pp. – ISBN 978 90 251 3528 4

Huilen lucht op en is gezond. Het is een natuurlijke manier van stressbestrijding. Tranen hebben een reinigende werking en bezitten helende kracht. Huilen is een teken van zwakte. Tranen zijn het waarmerk van gevoelige mensen. Vrouwen huilen vaker dan mannen.

Over bijna geen enkele emotionele expressie worden zulke ferme beweringen gedaan. Wat is daarvan waar, wat is interessante speculatie, wat is aperte onzin? En wat is er dan precies zo bijzonder en mysterieus aan tranen? En waarom zouden we ons daarin verdiepen?

Huilen is blijkbaar belangrijk. Het is bovendien universeel en typisch menselijk. Dieren vertonen gedrag dat te vergelijken is met huilen, maar geen enkele andere diersoort huilt met tranen zoals de mens.
We vergieten tranen bij een verbroken relatie, het overlijden van een dierbare, heimwee, zakken voor een examen, ontslagen worden. Maar huilen is niet voorbehouden aan verdriet. Ook een weerzien, een trouwpartij en het leveren van een uitzonderlijke prestatie doen de tranen stromen.

Ad Vingerhoets heeft duidelijk iets met huilen en tranen. Acht jaar geleden schreef hij Huilen is menselijk. De wetenschap staat natuurlijk niet stil. Het werd dus tijd voor een nieuwe stand van zaken. Dit keer beperkt Vingerhoets zich niet tot wat de psychologie over huilen te vertellen heeft. Hij verwerkt ook de resultaten van onderzoek uit de evolutionaire biologie, de fysiologie, de antropologie, theologie en de cultuur- en kunstgeschiedenis.

Zijn onderzoek heeft niet alleen een enorme hoeveelheid interessante en verrassende weetjes opgeleverd, maar tevens een samenhangende theorie. Huilen en tranen passen perfect in de evolutionaire ontwikkeling van de vermogens tot empathie, sociale binding en samenwerking bij de mens. Ook al zijn er indrukwekkende verschillen tussen culturen, overal horen tranen en sociale verbondenheid samen.

Ad Vingerhoets maakt ons wegwijs in de rol van huilen in de evolutie. Hij verheldert het verschil tussen sentimentele tranen en echte tranen, en het onderscheid tussen begroetingstranen, sociale tranen, rituele tranen en emotionele tranen.
We leren over de huildrempel en over huilen als vorm van stresshantering. We maken kennis met de zeer uiteenlopende betekenis van huilen en tranen in verschillende culturen. En we krijgen informatie over de fysiologische functie van tranen en over de werking van het zenuwstelsel.

Maar dit boek is veel meer dan een verzameling weetjes. Het is tevens een boeiende kennismaking met systematisch wetenschappelijk onderzoek. Vingerhoets vraagt zich immers af wat er in de populaire opvattingen over tranen en huilen wetenschappelijk waar is en aangetoond. Door de vele kritische vragen wordt de lezer uitgedaagd om mee te denken en geen genoegen te nemen met algemene uitspraken of snelle gevolgtrekkingen.

Vingerhoets heeft een wetenschappelijk stiefkindje uit de verdomhoek gehaald. Op basis van zeer versnipperd onderzoek en uiteenlopende benaderingen, ontkracht hij verschillende misverstanden over huilen. Meer kennis over huilen kan bovendien onwetendheid en onbegrip in diverse situaties voorkomen. Zo kunnen interculturele contacten veel vlotter verlopen als we begrijpen hoe in een andere cultuur met emoties en in het bijzonder met huilen wordt omgegaan. En in hulpverleningssituaties kan een correcte inschatting van huilen het verschil betekenen tussen een ondoelmatige en efficiënte behandeling.

Ondanks het wetenschappelijke gehalte is de tekst goed verteerbaar. In alle hoofdstukken zijn interessante anekdotes en opmerkelijke oudere theorieën verwerkt die inmiddels achterhaald zijn, maar wel illustreren hoe men vroeger over huilen dacht. En de vlot leesbare tekst garandeert ondubbelzinnig leesplezier.

© Minervaria

Written by minervaria

10 maart 2011 at 11:26

Een kind heeft vele moeders

with one comment

BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding) A’dam, Nw. A’dam, 2009, 448 pp. – ISBN 978 90 468 0656 2

Iedereen steekt wel eens een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de foto’s en verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.

Mensen willen maar wat graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie wel en niet hulpvaardig is.

Geen diersoort deelt zo welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer 98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend doen in competitieve situaties of conflicten. Samenwerken op zich roept bij hen maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid om een handje te helpen.

Wat is er dan in de loop van de evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.

In dit boek werkt ze de hypothese uit dat vroegmensachtige baby’s werden geboren in een wereld waar, door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de baby’s overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen met meer sociale vaardigheden verhoogd.

Systematisch en zorgvuldig exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat individuen er baat bij hadden?

De gedragsbiologie en de primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden. Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te houden.

Primaten zijn trouwens zeer geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer gevoelig voor de signalen van baby’s. En eenmaal leden van een populatie de evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van baby’s te reageren door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en tekenfilmfiguurtjes.

Antropologische observaties bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort. Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun baby’s besmet worden, is gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve broedzorg.

De bijdrage van hulpouders was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar en onvoorspelbaar.

Ook de keerzijde van coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort. Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun baby’s opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.

Als coöperatieve broedzorg de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal bestaan.

Blaffer Hrdy betoogde reeds vroeger dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette. Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het fundament voor alle ‘hogere’ menselijke functies en uitingen. De visie van Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van kinderzorg in de evolutie van een soort.

Van dit boek heb ik echt genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan. Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens, onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen, mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.

Het werk is inzichtelijk en vlot leesbaar geschreven.
Een absolute aanrader.

© Minervaria

Aansluitend:

 

Written by minervaria

28 september 2010 at 20:17

Een tijd voor empathie

leave a comment »

de WAAL, F., Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere samenleving.  (Vert. The Age of Empathy; Nature’s Lessons for a Kinder Society) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2009, 311 pp. – ISBN 978 90 254 3211 9

In tegenstelling tot wat de aanhangers van de concurrentiële vrije markt beloofden heeft de globalisering niet voor iedereen gunstig uitgepakt. Rijke landen zijn rijker geworden en arme landen armer. Binnen deze landen is bovendien het verschil tussen rijk en arm groter geworden. In Londen bijvoorbeeld heeft de rijkste 10 procent van de bevolking een gemiddeld vermogen van 1 100 000 euro, de armste 10 procent bezit gemiddeld nog geen 4 000 euro. De gevolgen van grote ongelijkheid zijn sociale onrust en de omzetting van frustratie in haat.

In de afgelopen decennia steunde het politieke beleid wereldwijd op een foutieve interpretatie van de darwinistische begrippen struggle for life en survival of the fittest. In de natuur zouden individuen onafgebroken een harde strijd met elkaar leveren om het bestaan. De mens is derhalve fundamenteel competitief ingesteld en gericht op eigenbelang. Zo luidt het adagio van de economie. Op deze wijze wordt de biologie gebruikt als rechtvaardiging voor een op egoïstische beginselen geschoeide samenleving.

De biologie vertelt echter een ander verhaal. Het is zeker juist dat mensen worden gedreven door eigenbelang. We zijn gericht op status, we concurreren om een territorium en een goede voedselvoorziening, en gebruiken daarvoor zo nodig flink wat agressie. Een samenleving die daar geen rekening mee houdt kan niet optimaal zijn. Maar we hebben ook een andere kant. We zijn evenzeer coöperatief, we zijn gevoelig voor onrecht en soms oorlogszuchtig maar meestal vredelievend. Een samenleving die deze neigingen negeert kan evenmin optimaal zijn.

Het is tijd dat we onze aannames over de menselijke natuur herzien, zegt de bekende bioloog en primatoloog Frans de Waal. Solidariteit en empathie zijn wezenlijke kenmerken van de mens. Het vormen van emotionele banden is voor onze soort van levensbelang en maakt ons gelukkig. We vertrouwen voor onze overleving enorm op elkaar. De meerderheid van de mensen is altruïstisch, coöperatief, gevoelig voor eerlijk delen en gericht op gemeenschappelijke doelen. Alleen een minderheid is enkel gericht op zelfzuchtig handelen.

Deze fundamentele neigingen zijn reeds aanwezig bij onze naaste evolutionaire verwanten, de apen en mensapen. Studie van het gedrag van primaten kan ons heel veel leren over de menselijke natuur. Mensen stammen immers af van een lange lijn in groepsverband levende primaten die voor hun overleven in hoge mate afhankelijk waren van elkaar. Ook bij andere zoogdiersoorten zijn empathie en helpend gedrag geobserveerd.

Met zwier leidt Frans de Waal ons door het fascinerend onderzoek naar de oorsprong van altruïsme en gerechtigheid bij mensen en andere dieren. Zijn jarenlange studie en ervaring met apen en mensapen leveren de Waal ontelbare voorbeelden op van inlevingsvermogen en solidariteit bij deze dieren. Hij toont aan hoe ze elkaar troosten bij verdriet of tegenslag en zorgen voor zieke en zwakke soortgenoten. Ook samenwerken, wederkerige dienstverlening, eerlijk delen en een gevoel voor rechtvaardigheid zijn bij onze verre neven te observeren. De kern van onze ethiek en religies, de gulden regel, is bij hen reeds in de kiem aanwezig.

Er is een groeiende consensus dat emotionele banden bij de mens en andere dieren berusten op dezelfde biologische grondslag. Op anderen afgestemd zijn, activiteiten coördineren en zorgen voor behoeftigen beperkt zich niet tot onze soort. Er bestaat geen echte kloof tussen mensen en andere dieren. We zijn voorgeprogrammeerd om elkaar te helpen en bij te staan. Ontwikkelingspsychologisch onderzoek onthult de verbluffende parallellen tussen mensenkinderen en mensapen. Mensen vertonen dezelfde neigingen als mensapen, alleen in sterkere mate. Wat ons van andere dieren onderscheidt is dat wij in staat zijn een hoogontwikkelde uitwisseling van gunsten en diensten op veel grotere schaal te realiseren.

Een samenleving die louter op egoïstische motieven en de krachten van de markt stoelt kan misschien rijkdom voortbrengen maar niet de eenheid en het wederzijdse vertrouwen die het leven de moeite waard maken, zegt de Waal. De machine draait niet soepel als er geen sterke gemeenschapszin onder de burgers bestaat. Elke samenleving dient dus een evenwicht te vinden tussen zelfzuchtige en sociale motieven. Het is een kwestie van verlicht eigenbelang.

Ondanks de verruwing in de moderne samenleving blijft Frans de Waal optimistisch. Omdat empathie zo fundamenteel is voor de menselijke natuur is het een robuuste eigenschap die zich bij vrijwel ieder mens zal ontwikkelen. Als we er ons op toeleggen deze menselijke neigingen tot verbondenheid en samenwerking te laten groeien zal de samenleving er blijvend kunnen op rekenen. De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de nadruk ligt op samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid, zegt hij hoopvol.

Een boek van Frans de Waal belooft altijd puur leesgenot en dit vormt hier geen uitzondering op. In de eerste plaats heeft hij ondubbelzinnig een hart voor dieren. Zijn uitgebreide studie van apen en mensapen en de dagelijkse omgang met hen staat garant voor een indrukwekkende wetenschappelijke kennis van de biologie, primatologie, (ontwikkelings)psychologie, en antropologie. En dat alles krijgt de lezer gepresenteerd in een uitermate boeiend en samenhangend verhaal over een dierenwereld die niet eens zover van de onze staat.
Warm aanbevolen!

© Minervaria

Aansluitend:

 

Written by minervaria

9 mei 2010 at 12:03

Koken. Over de oorsprong van de mens

leave a comment »

WRANGHAM, R., Koken. Over de oorsprong van de mens. (Vert. Catching Fire. How Cooking Made us Human) A’dam, Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. – ISBN 978 90468 0586 2

Wat zorgde ervoor dat wij menselijk werden? Welke krachten hebben ertoe geleid dat uit een gemeenschappelijke voorouder twee verschillende soorten als mens en mensapen ontstonden?

Algemeen wordt aangenomen dat het eten van vlees cruciaal is geweest voor de groei van de hersenomvang van Homo. Mensen zijn inderdaad trouwe vleeseters. Maar het spijsverteringsstelsel van mensen is evenmin als dat van hun naaste neven ingesteld op het eten van rauw vlees. Chimpansees zijn verzot op vlees, maar ze doen er uren over om het rauwe vlees van een rode colobusaap te kauwen en te verteren. Zonder bereiding zou de mens er met zijn kleinere kaken en tanden nog langer over doen. Maar als vlees zo belangrijk is voor het ontwikkelen van een grotere hersenomvang, waarom heeft de mens dan zwakkere kaakspieren, kleinere kaken en tanden?

Als verklaring voor het ontstaan van de mens voldoet de vleeshypothese niet. De Britse primatoloog Richard Wrangham introduceert een beter idee. De plotse spectaculaire groei van de hersenomvang bij de vroege Homo Erectus kan volgens hem veel beter verklaard worden door de kookhypothese. Het ontstaan van Homo is het gevolg van het leren beheersen van het vuur en het eten van bereide maaltijden.

Tot nu toe werd koken vooral beschouwd als een culturele aanpassing aan de menselijke natuurlijke toestand. Maar Wrangham meent dat het net omgekeerd is. Het menselijk lichaam heeft zich evolutionair gezien aan het eten van gekookt of bereid voedsel aangepast. Mensen zijn evolutionair aangepast aan het eten van bereid voedsel op dezelfde manier waarop koeien zijn aangepast aan het eten van gras of vlooien aan het zuigen van bloed.

Koken is van fundamenteel biologisch belang geweest voor de vorming van het menselijk lichaam en van de menselijke natuur. Wrangham toont overtuigend aan hoe koken vrij snel tot aanzienlijke adaptieve veranderingen heeft geleid die passen bij een zachter en energierijker dieet. De kookhypothese verklaart volgens hem niet alleen waarom mensen grote hersenen hebben en kleine organen, maar ook waarom we onze vacht verloren, onze baby’s ter wereld komen met een dikke onderhuidse vetlaag en waarom we rechtop gingen lopen en onze klimvaardigheden verloren.

Wrangham toont verder aan hoe koken leidde tot het specifiek en universeel menselijke sociale gedrag. In tegenstelling tot de meeste primaten delen mensen spontaan voedsel met elkaar en eten ze samen op gezette tijdstippen. De kookhypothese biedt ook een betere verklaring dan de vlees- en jachthypothese voor de ontwikkeling van de zo typisch menselijke gezinshuishouding met traditionele sekserolpatronen en gezinsverhoudingen. Ze maakt duidelijk waarom wereldwijd vrouwen kwetsbaarder zijn voor mannelijke overheersing, ook waar ze evenveel zeggenschap hebben over hun eigen leven en niet als minderwaardig aan de man worden beschouwd.

De hypothese van Wrangham krijgt stevige onderbouwing van inzichten uit zeer verschillende hoeken: de voedingsleer, de fysische eigenschappen van voedsel en de veranderingen als gevolg van koken of bereiden, de resultaten van paleo-antropologisch onderzoek en de bevindingen van antropologen bij de moderne jager-verzamelaars.

Koken heeft de mens veel voordelen gebracht. De afhankelijkheid van gekookt voedsel heeft echter een keerzijde. Voor de primitieve mens was koken weliswaar gunstig, maar ook arbeidsintensief en vol problemen. Het was een dagelijkse opgave om aan voldoende gekookt voedsel te komen. Zo is het nog altijd voor miljoenen mensen in grote delen van de wereld.

Maar voor de gelukkigen die in overvloed leven is er een ander probleem. Zij hebben steeds voldoende gekookt voedsel voorhanden en worden dik. Wrangham gelooft niet in een ‘zuinigheidsgen’ dat mensen vet doet opslaan voor schaarsteperioden. Mensen worden gewoon dikker omdat ze steeds meer voorbewerkt en dus energierijk voedsel eten. Voor hen is de uitdaging niet om voldoende bereid maar zo gezond mogelijk voedsel te krijgen.

Als er ooit een tijdmachine wordt uitgevonden waarmee mensen naar hun verre verleden kunnen kijken, zullen ze echt te weten komen wat hen mens heeft gemaakt. Voorlopig moeten we het doen met hypothesen. De kookhypothese van Richard Wrangham kan de toets met de traditionele vlees- en jachthypothese volgens mij met voorsprong doorstaan.

Net als zijn vorige boek Agressieve mannetjes is Koken zeer degelijk gedocumenteerd en boeiend en toegankelijk geschreven.

© Minervaria

Aansluitend: recent onderzoek lijkt een ondersteuning te bieden voor de theorie van Wrangham

Ontkrachtende bevindingen:

Written by minervaria

11 december 2009 at 18:09