Voor u gelezen

Over mens en maatschappij

Archive for april 2009

Kosmopolitisme

leave a comment »

APPIAH, K.A., Kosmopolitisme. Ethiek in een wereld van vreemden. (Vert. Cosmopolitanism. Ethics in a World of Strangers) A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 215 pp. – ISBN 978 90 351 3177 4

“Waar je ook heen reist op aarde, je kunt er – vandaag net als altijd – ceremonieën aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal – en dat is nieuw – veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking,” (p. 107)

Doorgaans wordt dit proces globalisering genoemd. Maar als het gaat om de wereldwijde onderlinge beïnvloeding van de levens van mensen is deze term niet toereikend. Het gaat immers niet alleen en zozeer over de verspreiding van een marktstrategie, maar over samen leven in een wereld van verschil.

Dit boek gaat over onze status van wereldburger. Hoe kunnen we vreedzaam omgaan met groepen mensen die totaal andere opvattingen hebben over wat belangrijk is en hoe je dient te leven? Hoe kunnen we in harmonie leven met mensen wier overtuigingen we niet delen? Kan ik iemand zijn gang laten gaan als ik overtuigd ben van zijn ongelijk? Hoe kunnen we morele onenigheid en waardeconflicten oplossen? Hebben we wel algemene waarden nodig? Hoever reiken onze verantwoordelijkheden en verplichtingen tegenover mensen aan de andere kant van de wereld? Moet de eigen cultuur beschermd worden tegen de ‘besmetting’ door een andere cultuur? En hoe vreemd is een/het vreemde eigenlijk?

De Ghanees-Britse cultuurfilosoof Kwame Anthony Appiah houdt een pleidooi voor kosmopolitisme. De combinatie van universele zorg en respect voor onderling verschil staat hier centraal. In een geglobaliseerde wereld zijn wij immers allen verantwoordelijk voor elkaar. Hiermee zet hij zich zowel af tegen alle vormen van particularisme, nationalisme en patriottisme die de verschillen tussen mensen uitvergroten, als tegen die uitingen van universalisme en imperialisme die iedereen dezelfde waarden en leefwijze willen opleggen.

Leven en laten leven is het devies van het kosmopolitisme. Via een open gesprek kunnen we komen tot wederzijds begrip en aanvaarding van ieders waarden en daardoor tot een vreedzaam samenleven. Samenlevingen zijn immers niet gebaseerd op theoretische waarheden maar op praktische regels voor het handelen. Appiah huldigt het primaat van de praktijk (zie ook de Rijk).

We moeten het niet noodzakelijk eens worden maar elkaar begrijpen, zegt hij. Gesprek hoeft niet tot overeenkomst over wat dan ook te leiden; het is genoeg als het mensen helpt om aan elkaar te wennen. Er zijn immers veel waarheden die het waard zijn om naar te leven en je kan niet naar alle waarheden tegelijk leven. Hiermee zet Appiah zich met klem af tegen alle vormen van fundamentalisme, zij het al dan niet religieus of nationalistisch. Kosmopolitisme is per definitie pluralistisch. Het is openstaan voor en leren van de andere.

Als zoon van een Britse moeder en een Ghanese vader kan hij het weten. Hij is geboren en opgevoed in Ghana binnen twee culturen. Voor de onderbouwing van zijn stellingen put hij overvloedig uit zijn eigen opvoeding en levensloop bij de Asante, het volk van zijn vader.
Wie de eerste hoofdstukken over de waarde en grenzen van het positivisme kan doorworstelen krijgt als beloning een boeiend en inzichtelijk betoog, geïllustreerd met treffende voorbeelden.

Kosmopolitisme biedt een andere kijk op en geeft een rijkere inhoud aan cultuurrelativisme en tolerantie. Als kosmopoliet verschaft Appiah geen sluitende antwoorden, maar wel een humanistische visie op menselijke universaliteit en verschil.

Als besluit Kwame Anthony Appiah zelf: “De grote les van de antropologie is dat als een vreemdeling niet langer alleen in de verbeelding bestaat, maar echt en aanwezig is, en we met hem een menselijk, maatschappelijk leven delen, je hem aardig of onaardig kunt vinden; maar als je dat allebei wil, dan kun je elkaar tenslotte begrijpen.” (p. 117)

© Minervaria

Written by minervaria

27 april 2009 at 20:57

Geplaatst in Ethiek, Filosofie, Politiek

Tagged with

Vluchtelingen en immigratie

leave a comment »

DUMMETT, M., Vluchtelingen en immigratie. (Vert. On Immigration and Refugees) London, Routledge, 2002, 183 pp. – ISBN 0 415 29219 5

Michael Dummett , prominente Britse taalfilosoof en professor in de logica aan Britse en Amerikaanse universiteiten heeft een bijzondere afkeer van raciale vooroordelen en de uitingsvormen ervan. Gedurende meer dan 30 jaar was hij overtuigd en actief mensenrechtenactivist. Dit boek is de neerslag van zijn opvattingen over de Europese politiek met betrekking tot vluchtelingen en immigranten.

Het eerste deel is helemaal gewijd aan het politiek racisme en de weerlegging ervan. Eerst komen enkele algemene uitgangspunten aan de orde m.b.t. nationale identiteit, nationale zelfbeschikking en burgerschap. Hij neemt het principe van de soevereiniteit van staten op de korrel en keert zich radicaal tegen nationalisme en de eruit voortvloeiende onderdrukking van minderheden.

Vervolgens maakt hij een kritische analyse van de plichten van een staat jegens vluchtelingen en immigranten. Alhoewel de autoriteiten graag een onderscheid maken tussen beide categorieën is dat, zeker voor mensen uit arme landen, helemaal niet zo evident. Op logische en inzichtelijke wijze ontkracht hij de redenen die doorgaans door autoriteiten en bevolking aangevoerd worden om deze mensen te weigeren. Deze gronden zijn niet alleen in de meeste gevallen onterecht en onrechtvaardig maar ook dom. Immigratie is immers van praktisch belang voor het immigratieland. Nagenoeg alle argumenten die door de Europese landen worden aangevoerd om immigratie te beperken zijn drogredenen om racistische en xenofobe motieven te verbergen.

Alle staten zouden moeten erkennen dat het principe van open grenzen de norm is, waarbij het iedereen toegestaan is een land vrijelijk binnen te gaan en zich te vestigen waar men wil. Toch behouden staten volgens Dummett een aantal rechten om beperkingen aan immigratie op te leggen en toezicht te houden op wie het land binnen komt. Ze zouden ook het recht hebben individuen te weigeren wier aanwezigheid gevaarlijk is of van wie dat redelijkerwijs gevreesd wordt.

Om te voorkomen dat afwijzingen op bevliegingen en vooroordeel gebaseerd zijn moeten deze rechten in objectieve criteria gevat worden. Een voorbeeld daarvan vinden we in het puntensysteem zoals dit door Canada wordt gehanteerd en dat al vele jaren goed functioneert. Dit zou ook in het voordeel zijn van aspirant-migranten die afgewezen worden.

In het tweede deel belicht Dummett hoe steeds meer mensen in Groot-Brittannië en in Europa als geheel racistische opvattingen gingen koesteren. Het grootste deel van zijn betoog gaat over de situatie in Groot-Brittannië. Hij beschrijft hoe daar in de tweede helft van de 20e eeuw het onverholen racisme is verschoven naar ‘beschaafd’ racisme. In het Verenigd Koninkrijk zijn politici, onder invloed van de media en de jacht op stemmen, bezweken voor het discours van de immigratiebeperking. Opmerkelijk is immers dat vooral niet-blanke immigranten worden geweigerd, zelfs als ze uit de voormalige Britse koloniën afkomstig zijn.

Met uitzondering van Luxemburg, het meest tolerante land van Europa waar 25% van de arbeidskrachten uit immigranten bestaat, hebben verder alle Europese landen vanaf het laatste decennium van de vorige eeuw met groeiend racisme te kampen gehad. Onder druk van luid misbaar vanuit de bevolking en van extreemrechtse politieke partijen, zagen we een algemene verscherping van de immigratiewetgeving en een snel toenemend aantal geweldsmisdrijven tegen etnische minderheden. De verwerking van asielaanvragen verloopt extreem traag en voor asieltoewijzing worden de meest beperkende criteria toegepast. Vanwege demografische redenen is de kans echter groot dat Europa binnenkort aan grootschalige immigratie behoefte zal hebben.

Dummett ziet de toekomst niet rooskleurig. Totdat de toestand in de wereld verbetert – en er is weinig dat daarop wijst – zal het fenomeen van de massale exodus van vluchtelingen alleen maar toenemen. Momenteel worden de meesten onder hen opgevangen door buurlanden die zelf al lijden onder tekort aan middelen. In de landen van de Europese Unie staat de overgrote meerderheid van de bevolking vijandig tegenover de toelating van buitenlanders in het algemeen en die van buiten de Unie in het bijzonder. Gelukkig is er ook een resolute minderheid die vastbesloten is zich tegen racisme en xenofobie teweer te stellen en het uitsluitingsbeleid dat hier de fundamenten voor levert aan te vechten.

Het principe van vrij verkeer binnen Europa is nauwelijks werkbaar zolang er geen uniform systeem is dat toezicht houdt op het verkeer dat van buiten Europa komt. De soevereiniteit van de staten is een beletsel voor de rechtvaardige en effectieve oplossing van het probleem van de vluchtelingen. Een staat heeft immers slechts oog voor het belang van de eigen bevolking.

Het vluchtelingen- en immigratieprobleem kan alleen maar opgelost worden als de landen overeenkomen dat zij zich naar de beslissingen van een internationale autoriteit zullen voegen, die op een rechtvaardige en realistische wijze met het probleem omgaat. Dummett pleit dus voor een globaal Europees vluchtelingen- en immigratiebeleid. De oplossing ligt volgens hem in de opstelling en handhaving van objectieve criteria om asielzoekers toe te wijzen aan bepaalde landen. Asielzoekers moeten zich daar dan aan houden of terugkeren.

Dummett schreef dit boek voor de doorsnee lezer. Hij vermijdt hoogdravende filosofische terminologie, maar wil een zorgvuldige argumentatie bieden voor iedereen die bereid is om na te denken. Daarin is hij grotendeels geslaagd. Hij pleit niet voor wereldvreemd idealisme, maar voor een combinatie van menselijkheid en gezond verstand. Ietwat storend vond ik dat hij zichzelf regelmatig herhaalt en af en toe het Evangelie als argument gebruikt.

Dit boekje is bijna 10 jaar geleden geschreven, maar het is jammer genoeg nog altijd actueel. Door de grote leesbaarheid is het zeker een aanrader. Het is echter enkel nog tweedehands en als e-book te koop.

© Minervaria

Written by minervaria

20 april 2009 at 21:05

Geplaatst in Filosofie, Politiek

Tagged with ,

Het einde van de middenklasse

leave a comment »

GAGGI, M & E. NARDUZZI, Het einde van de middenklasse en de opkomst van de lowcostmaatschappij. (Vert. La fine del cete medio) A’dam, Van Gennep, 2007, 191 pp. – ISBN 978 90 551 5795 2

De middenklasse lijkt er wel altijd geweest: een bevolkingsgroep tussen de weinige rijken en de talloze kansarmen. In werkelijkheid is ze relatief kort geleden op het maatschappelijke toneel verschenen en niet eens overal op deze planeet. In veel regio’s heeft nooit een middenklasse bestaan, tenminste niet in de vorm die we in het Westen kennen.

In Europa is de middenklasse in de afgelopen tweehonderd jaar geleidelijk ontstaan uit de hogere burgerij als gevolg van de groeiende (inter)nationale handel en de industriële revolutie. Daardoor is ze een politieke factor van betekenis geworden, vooral als tegenwicht en buffer voor de massa potentieel revolutionaire arbeiders. De middenklasse werd het ijkpunt voor de waarden en cultuur van de verzorgingsstaat.

In de 21e eeuw zijn de economische, politieke en sociale basis van de middenklasse echter weggevallen. Nagenoeg iedereen is kapitalist geworden en kan zich de consumptiegoederen veroorloven die vroeger enkel voor de rijken en de leden van de middenklasse waren weggelegd. De traditionele groepen in de samenleving lijken vervangen door één grote, grijze sociale massa individuen. Die willen vooral genieten van de vele lowcostproducten, geproduceerd in lagelonenlanden met een minimaal sociaal vangnet, en tegelijk ook kunnen rekenen op goed functionerende overheidsdiensten. Deze omvangrijke groep in de samenleving wordt aan de onderkant begrensd door de ‘nieuwe armoede’ van ongespecialiseerde en deeltijdse werknemers die moeten concurreren met arbeiders in ontwikkelingslanden. Aan de bovenkant bevindt zich een vrij grote welgestelde klasse, die wordt gevormd door gevestigde rijken en de nieuwe kennisaristocratie.

De middenklasse verdwijnt als gevolg van de globalisering en de snelle technologische veranderingen. De arbeidsmarkt biedt steeds minder zekerheid. We beleven bovendien het einde van een tijdperk waarin een betere toekomst in het verschiet lag en waarin degenen die nog niet door de welvaart waren ‘gezegend’ in elk geval het gevoel hadden daarvoor op de wachtlijst te staan. In veel landen moet de koopkracht het vooral hebben van het aanbod van lowcostproducten en –diensten, meer dan van welvaartvaste lonen, hervormingen van het belastingstelsel of van de voorzieningen van de verzorgingsstaat.

Massimo Gaggi en Edoardo Narduzzi, respectievelijk journalist en socioloog, spitten deze evolutie uit. Ze belichten hoe complexe veranderingen op de markt en de demografische evolutie de middenklasse doen verbrokkelen en de fundamenten van haar product, de verzorgingsstaat, aantasten. Dit creëert een mogelijk explosieve politieke situatie waarin steeds meer onzekere mensen hun heil zoeken bij populistische partijen die hen een betere toekomst beloven door middel van simpele maar ontoereikende recepten. In de belabberde Italiaanse situatie vinden zij bij uitstek een voorbeeld van hoe het niet moet. Alle Europese landen zitten echter min of meer in hetzelfde schuitje.

Europa geldt in de wereld als het continent dat meer dan ieder ander zijn inwoners een vangnet van wijdvertakte en duurzame sociale bescherming heeft geboden. Een objectieve analyse binnen de internationale realiteit roept echter de vraag op hoelang dit Europees model nog betaalbaar blijft. Het risico bestaat dat ons model onverhoeds in elkaar stort in een context waarin de prijzen van activiteiten en goederen steeds meer worden bepaald door keuzes die in Beijing of Washington worden gemaakt.

Dit is een allesbehalve opwekkend beeld. Het model van de markteconomie dat op de rol van de middenklasse is gebaseerd en dat de politieke beslissingen van het oude continent lange tijd heeft beheerst verdwijnt. Het moet plaats maken voor het kapitalisme van de massaklasse. De politiek van het middenveld heeft bakzeil gehaald, kiezers zwalpen als lowcostconsumenten van de ene partij naar de andere al naar gelang hun lucratieve aanbod. Ook o.a. Farid Zakaria toont aan hoe het politiek consumentisme een gevaar vormt voor de democratie. Daar ligt volgens Gaggi en Narduzzi de bevolking in de opkomende Aziatische economieën niet van wakker. Die slurpt gulzig van de geneugten van de lowcostproducten en het is koffiedik kijken of ze mettertijd ook politieke zeggenschap zal opeisen. In ieder geval zal het voor de Europese politici een opgave zijn Europa van voldoende economische zuurstof te voorzien zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de laatste vijftig jaar.

Hoe kunnen ze dit waar maken? De auteurs stellen een nieuw maatschappelijk verdrag voor tussen burgers en overheid, waarin de sociale en individuele voorzieningen niet verdwijnen maar worden afgeslankt. De overheid zal moeten meegaan met de maatschappelijke evolutie en lowcostdiensten aanbieden van hoge kwaliteit. Een lowcostoverheid zou de voorzieningen niet zelf moeten inrichten, maar de private diensten beheren en borg staan voor een soepele gang van zaken en gewetensvol beheer. Dit klinkt niet nieuw: een minimale staat of tenminste een meer beperkte overheidsinmenging oftewel minder staat, meer privaat.

Tot op zekere hoogte valt daar iets voor te zeggen, vooral na het failliet van totalitaire “all-in” overheidsstelsels met ellenlange wachtlijsten en ondermaatse dienstverlening. Toch is de vraag hoever dit kan gaan zonder dat de armoede onaanvaardbaar gaat toenemen. De auteurs zien de VS niet als lichtend voorbeeld. Volgens mij moeten we ons ook niet spiegelen aan andere Europese landen met een ver doorgedreven privatisering van diensten zoals het Verenigd Koninkrijk, waar wie het kan betalen zich graag medisch laat verzorgen in het buitenland.

Zij pleiten dus zeker niet voor wildwestkapitalisme en economisch dynamische, maar ondemocratische stelsels. Zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de afgelopen 50 jaar moeten de Europese landen volgens hen in staat zijn een lowcostsamenleving te creëren met een menselijk gezicht.

Hoe dit moet of kan laten ze echter in het midden. Gaggi & Narduzzi beperken zich tot een objectieve analyse van de internationale economische realiteit. Volgens hen moet ieder land een eigen versie ontwikkelen. Die zal uiteraard moeten aansluiten bij de cultuur van het land. De Scandinavische landen – met een kleine machtafstand – zijn daar volgens hen in geslaagd door middel van hoge belastingen en een zeer uitgebreid netwerk aan voorzieningen. Hun eigen land – Italië – zit in het slop.

De vraag is natuurlijk of de middenklasse effectief verdwijnt, en daarmee de basis van de democratische overlegpolitiek, dan wel – zoals anderen menen – verarmt. Volgens de auteurs is het laatste niet echt het geval omdat producten steeds goedkoper worden. Ze houden daarmee echter geen rekening met het belang van de perceptie. Als het inkomen van mensen in zekere mate welvaartvast is, maar het verschil met dat van de groeiende groep welgestelden groter wordt, voelen zij zichzelf armer worden. Daarmee zitten ze in een zeer gespleten positie: ze willen enerzijds kunnen rekenen op de zekerheid van een sociaal vangnet maar ervaren tegelijk iedere vorm van belasting als een aanslag op hun levensstandaard. Hierin ligt zeker gedeeltelijk de oorzaak van het succes van populistische partijen en van de afkalving van de traditionele centrumpartijen.

Ook al bieden de auteurs een aantal interessante inzichten in een ingewikkeld maar uitdagend onderwerp, toch viel de onsystematische en ongestructureerde uitwerking mij behoorlijk tegen. De grote druk bevordert de leesbaarheid maar biedt daarvoor geen soelaas.

© Minervaria

Written by minervaria

3 april 2009 at 21:02

Geplaatst in Maatschappij, Politiek