Voor u gelezen

Over mens en maatschappij

Archive for the ‘Religie’ Category

Terreur in naam van God

leave a comment »

STERN, J., Terreur in naam van God. Waarom religieuze terroristen doden. (Vert. Terror in the name of God) Utrecht, Uitg. Spectrum, 2004, 384 pp. – ISBN 90 712 0627 0

Met terrorisme kan je op twee manieren omgaan. Je kan het bestrijden en je kan proberen het te begrijpen. De tweede benadering geniet de minste populariteit. Als we echter het terrorisme effectief willen bestrijden, moeten we ons kunnen verplaatsen in het leed en de frustraties die eraan ten grondslag liggen, zegt Jessica Stern. Ze is hoofd van de afdeling terrorisme aan Harvard Law School en een van ’s werelds belangrijkste terrorismedeskundigen, en ging met terroristen praten.

Veruit de meeste terroristische aanslagen worden tegenwoordig gepleegd uit naam van een, bij voorkeur monotheïstische, religie. Daarbij spant het Islamitisch terrorisme de kroon. Dat was ook al zo toen Stern onderzoek deed en haar boek schreef. Ze reisde vier jaar lang de wereld rond en interviewde leiders en leden van christelijke, joodse en islamitische extremistische groeperingen. De beweegredenen van religieuze terroristen blijken zeer gelijkaardig te zijn.

In het eerste deel van haar boek onderzoekt ze waarom iemand zich aansluit bij een religieuze terroristische beweging en er ook bij blijft, zelfs als de activiteiten indruisen tegen de eigen strikte morele waarden. Waarom doen religieuze terroristen wat hun geloof hen verbiedt?

Mensen worden terrorist om zeer verschillende redenen, die bovendien in de loop van de tijd kunnen veranderen. Die hebben nagenoeg altijd te maken met wrok en persoonlijke grieven van verschillende aard. Binnen de groepering krijgen mensen het gevoel dat ze waardevol zijn, omdat ze kunnen bijdragen tot een verheven missie: de zuivering van de wereld. De overtuiging een geestelijke roeping te hebben bezorgt hen bovendien een geluksgevoel, een soort roes.

Soms wordt een terreurdaad gesteld door een ‘eenzame wreker’, maar meestal gaat het om de actie van een kleine of grote organisatie. In het tweede deel onthult Stern hoe deze organisaties omgaan met hun leden, hoe ze aan geld komen, hoe ze zich organiseren en hoe ze leden rekruteren en warm houden. Het belangrijkste aspect is de missie: het verhaal van Wij tegen Zij, van zuiver tegen onzuiver. De Ander wordt afgeschilderd als een vijand, een monsterachtige bedreiging. Het vermogen van een rekruut om mee te voelen met zijn slachtoffer wordt daarmee tot zwijgen gebracht.

Zonder dit ‘mission statement’ zou de organisatie zich nauwelijks onderscheiden van een georganiseerde misdaadbende. Leiders zijn tegelijk baas over en inspiratiebron voor hun volgelingen. Ze versterken welbewust gevoelens van vernedering en vervreemding om jongemannen te betrekken in een heilige oorlog.

Het leiden van een terreurorganisatie vergt vaardigheden die vergelijkbaar zijn met de vereisten voor het leiden van een bedrijf of een niet-gouvernementele organisatie. De multinationale terroristenleider van nu is een ondernemer die missie, geld en marktaandeel bij elkaar brengt. Heel veel energie gaat naar de fondsenwerving en de banden met andere, vaak criminele, organisaties.

In een aantal gevallen kwamen individuele leden erachter dat hun leiders niet zozeer toegewijd waren aan de goede zaak, als wel aan hun eigen financiële welzijn. Voor veel strijders uit het middenkader, die Stern voor haar boek ondervroeg, vormt de heilige oorlog een lucratieve onderneming. Ook als ze niet meer in de missie geloven zijn ze uiteraard niet geneigd de zaak te verlaten. Heilige oorlogen worden alleen maar voortgezet als organisaties en individuele mensen daar baat bij hebben, hetzij psychologisch hetzij financieel.

De grootste en meest succesvolle terroristische organisaties bloeien daar waar er een groot aanbod is van jongemannen die zich vernederd en achtergesteld voelen, waar gewone banen moeilijk te vinden zijn en een alledaags burgerbestaan hen niet het gevoel geeft dat ze waardevol en belangrijk zijn. Dit is vooral het geval in staten met zwakke en corrupte regeringen, die er niet in slagen een economisch en sociaal beleid te voeren waarbij de bevolking baat heeft. Als daar dan leiders opstaan die weten hoe ze die gevoelens moeten uitbuiten, en als een deel van de samenleving – om welke reden dan ook – bereid is hen te financieren, is de basis voor een heilige oorlog gelegd.

Stern formuleert tenslotte zeer gevarieerde besluiten en aanbevelingen voor het beleid. Dat moet in de eerste plaats aan actieve terrorismebestrijding doen. Maar de verantwoordelijken moeten evenzeer beseffen dat het eigen beleid de grieven van mogelijke terroristen kan rechtvaardigen. Economisch en politiek beleid dat in de kaart speelt van corrupte machthebbers en falende staten, geeft hen alleen maar meer redenen tot actie.

Het speelt bovendien in de kaart van terroristische leiders als men de verschillen tussen mensen benadrukt of groepen mensen in een samenleving gaat demoniseren. Daar spinnen ze alleen maar garen bij. Dit past immers volkomen in hun missie en verschaft hen argumenten voor de enige weg die hen voordeel oplevert, die van het geweld.

Gegeven het feit dat dit boek in 2003 verscheen, hebben de inspanningen en inzichten van Jessica Stern in ieder geval niet veel invloed gehad op de binnen- en buitenlandse politiek van het Westen, de Verenigde Staten op kop.
Ongetwijfeld is er intussen veel veranderd op de concrete terroristenscene. De algemene inzichten en conclusies van Stern blijven echter leerrijk en zijn nog altijd brandend actueel.

Dit werk levert een onthutsend beeld van individuen en organisaties die religie gebruiken om nietsontziend en willekeurig geweld te rechtvaardigen in hun streven naar politieke macht. De terreurbusiness blijkt een ongelooflijk ingewikkelde onderneming met belangenverstrengeling in alle geledingen van een samenleving.

Het boek houdt het midden tussen een journalistiek verslag en een theoretische uiteenzetting. Voor mij mocht het laatste aspect wat nadrukkelijker uitgewerkt zijn.

Een eye-opener!

© Minervaria

Aansluitend:
The Saint, the Criminal and the Terrorist: Towards a Hypothesis on Terrorism

Written by minervaria

26 november 2010 at 09:25

Geplaatst in Maatschappij, Politiek, Religie

Tagged with

De spirituele aap

leave a comment »

KING, B., De spirituele aap. Waarom we in God geloven. (Vert. Evolving God; A Provocative View on the origins of Religion) Kampen/Kapellen, Uitg. Ten Have/Pelckmans, 2007, 304 pp. – ISBN 978 90 7900 104 0

Als enige diersoort houdt de mens zich onledig met spirituele zaken. Voor zover bekend leven alle andere dieren in de waarneembare werkelijkheid, geraken niet in vervoering bij het aanschouwen van de sterrenhemel en doen geen pogingen om in contact te treden met god, goden of geesten. Hoe komt dit?

Die hang naar religie en spiritualiteit verklaart de antropologe Barbara King uit de diepe behoefte van mensen naar verbondenheid. Zij willen niet alleen emotionele relaties onderhouden met andere mensen maar tevens met een wereld van wezens die ze niet kunnen zien maar die zij als aanwezig ervaren in hun dagelijkse leven. Volgens haar gaat het hier om de meest diepgaande en invloedrijke transformatie in de evolutiegeschiedenis van Homo Sapiens.

Dat verbondenheid essentieel is in religie is natuurlijk geen nieuw inzicht. Ze ligt in de etymologie van het woord zelf. En ook vroeger al hebben belangrijke theoretici verband gelegd tussen religie en de sociale ingesteldheid van mensen.
Barbara King ziet echter meer in de behoefte aan verbondenheid. Ze vormt een fundamentele evolutionaire verklaring voor de religieuze neigingen van de mens.

Mensapen, onze nauwste nog levende verwanten, vormen hechte groepen met een hoge mate van onderlinge verbondenheid. Ze beschikken over een soms verbluffende mate van empathie en voorstellingsvermogen, en er zijn sterke aanwijzingen dat zij betekenis geven aan elkaar en gevoel hebben voor het volgen van regels. Elk van deze eigenschappen kan een bouwsteen zijn voor de menselijke religie en verbeelding. Het vermogen zich in de plaats van de ander te stellen ligt immers aan de basis van de gulden regel, die de kern uitmaakt van alle spiritualiteit en religies.

Van de miljoenen jaren waarin onze voorouders zich van hun mensaapachtige voorouders hebben verwijderd blijven echter alleen materiële sporen over. Maar volgens King kunnen we geredelijk aannemen dat de onderlinge emotionele afhankelijkheid zich in deze periode verlengde en verdiepte. Zo ontstond een rijk innerlijk leven van gezamenlijke creativiteit en betekenisverlening. Over deze periode blijft ze echter noodgedwongen erg vaag.

Pas met de Neanderthalmens vinden we duidelijke sporen van verbeeldingskracht en symbolisch denken. De talrijke vondsten van grotschilderingen en grafgiften die zij uitgebreid beschrijft wijzen volgens Barbara King op spirituele activiteiten. In die periode manifesteert zich een soort culturele evolutie in het gedrag die de behoefte aan verbondenheid met elkaar op een ander, hoger plan brengt. Of er toen ook al sprake was van een coherente religie kan uit de vondsten echter niet worden afgeleid.

In haar boek verzamelt King een massa sprekende voorbeelden van de spirituele activiteiten en het leven van onze voorouders. Ze onderzoekt hoe de behoefte aan verbondenheid bij onze uitgestorven voorouders tot uiting is gekomen en ze doet dat grondig. Ze beschrijft uitvoerig de aanwijzingen voor de voortschrijdende spiritualiteit bij onze voorouders. Die schrijft zij toe aan het toenemend vermogen om symbolisch te denken. En dit brengt ze dan weer in verband met de hechte emotionele relatie tussen moeder en kind.

Maar een beschrijving, hoe goed uitgewerkt ook, is nog geen verklaring. Het beloofde verband tussen onze behoefte aan emotionele verbondenheid met andere mensen, ons symbolisch vermogen en het gevoel van verbondenheid met de voorgestelde wereld van goden en geesten wordt niet duidelijk uitgeklaard. We krijgen geen samenhangende verklaring waarom mensen een emotionele binding met het ‘heilige’ ontwikkelden.
King belooft dus meer dan ze waarmaakt. Op zich zou dat niet zo erg zijn. Het zou getuigen van gebrek aan realisme als we het verband tussen de behoefte aan verbondenheid en spiritualiteit en religie zouden afwijzen of negeren.

De materialistische benadering, die de oorsprong van het godsidee in de genen of hersenen zoekt, schiet daarom volgens haar hopeloos tekort. De ‘genetische’ verklaring doet inderdaad geen recht aan de complexiteit van religie en spirituele ervaringen. Dit is echter ook niet de bedoeling van dit verklaringsmodel.
Ook de cognitief antropologische verklaring van Pascal Boyer, die nochtans zeer degelijk gefundeerd is, krijgt van haar een onvoldoende.

Je zou dan verwachten een minstens even coherente en systematische alternatieve visie geserveerd te krijgen. Dit is echter niet het geval. Het betoog van King is eerder slordig en rommelig uitgewerkt en gepresenteerd. Ik denk dat haar verklaringspiste wel zeer interessant is. Die staat echter niet tegenover de andere, maar is er een aanvulling op en onderdeel van. En ze had die veel systematischer en inzichtelijker mogen uitwerken.

Het boek eindigt met een stand van zaken over god en de wetenschap in het Amerika van de eenentwintigste eeuw en de strijd die het creationisme en intelligent design voeren tegen de evolutietheorie. Op zich biedt dit hoofdstuk een aantal verhelderende inzichten, onder andere over het verschil tussen een theorie en een hypothese. King blijft hier echter op de vlakte en legt geen enkel verband met het onderwerp van haar boek. Net hier zou er een interessant verband kunnen worden opgehelderd tussen de behoefte aan emotionele banden en ergens bij te horen en het vasthouden aan bepaalde religieuze denkbeelden.

Wie denkt een goed geargumenteerde fundamentele verklaring te vinden voor de vraag waarom we in god geloven komt bedrogen uit. Niet alles in dit boek is echter teleurstellend. Het bevat veel boeiende en leerrijke passages en, al zijn bepaalde stellingen onvoldoende uitgewerkt, haar betoog is heel uitgebreid en degelijk gedocumenteerd. Barbara King heeft een speciale band met de soms ontroerend empathische Afrikaanse mensapen die ze gedurende vele jaren heeft bestudeerd. Wie een goed beeld wil krijgen over de ingewikkelde afstammingslijn van de mens – voor zover bekend – kan ook in het derde hoofdstuk terecht.

© Minervaria

Noot – nieuwe observaties over de manier waarop mensapen omgaan met stervende en dode groepsgenoten suggereren dat zij besef hebben van de dood.

Written by minervaria

27 april 2010 at 18:14

Geplaatst in Antropologie, Religie

De begrafenis van God

leave a comment »

WILSON, A.N., De begrafenis van God. De ondergang van het geloof in de westerse beschaving. (Vert. God’s Funeral. The Decline of Faith in Western Civilization) A’dam, Prometheus, 2000, 418 pp. – ISBN 90 5333 889 6

“De kwestie-God wil maar niet verdwijnen”, stelt Andrew Norman Wilson. Tien jaar later is dit nog altijd zo. God blijft stevig overeind. Uit opiniepeilingen blijkt dat de meerderheid van de mensen nog steeds in God gelooft. Voor veel mensen telt en werkt het oude verhaal nog steeds. Ongeacht of het bestaan van God kan bewezen worden heeft godsdienst voor de meeste mensen nog zin.

En toch staat het bestaan van God in het Westen al een paar eeuwen onder druk. Vanaf de 17e eeuw werden steeds meer wetenschappelijke ontdekkingen gedaan die twijfels opriepen over de waarheid van de aanspraken van het godsdienstig geloof. De fatale klap voor het creationistische wereldbeeld was de publicatie van The Origin of Species door Charles Darwinin 1859. Deze gebeurtenis veegde de religieuze grond onder de voeten van het intellectuele Westen weg.

Voor wie in de tweede helft van de 20e eeuw geboren is valt het moeilijk zich voor te stellen hoe groot toen de ontreddering was bij de intellectuele en later ook de gewone mens. Konden eerlijke mannen en vrouwen in alle eerlijkheid nog volhouden dat ze geloofden in de onfeilbare waarheid van de Heilige Schrift als het geïnspireerde woord van God? Tussen 1908 en 1910 schreef de Engelse dichter Thomas Hardy een gedicht waarin hij zich verbeeldde dat hij de begrafenis van God bijwoonde. Het is een immens verdrietig gedicht waarin het besef van een groot verlies de boventoon voert.

In De begrafenis van God beschrijft Andrew Norman Wilson hoe onder andere de filosofen Karl Marx en Herbert Spencer, de schrijver George Elliot en de psychiater Sigmund Freud heftig worstelden met het verlies van hun geloof in God en hun strijd met de kerk. God en godsdienst waren in de 19e eeuwse Victoriaanse samenleving zo sterk verankerd dat leven zonder religie verre van eenvoudig was. Het overboord gooien van de traditionele geloofsovertuigingen was voor velen een uitdagend avontuur en de verkenning van nieuwe horizonten. Maar voor velen was het ook een pijnlijk afscheid en besef van een diep verlies.

De vraag hoe religie behouden kon worden zonder het opofferen van intellectuele integriteit mondde op het einde van de 19e eeuw uit in de modernistische beweging. De modernisten streefden ernaar religie en het moderne leven verenigbaar te maken. Zij werden echter door de katholieke kerk met kracht bestreden. In de heksenjacht onder Pius X hebben ze de strijd met de kerk uiteindelijk verloren. Verschillende vertegenwoordigers werden geëxcommuniceerd, in die tijd een verschrikkelijke straf. Het verhaal klinkt bekend: wie in de kerk van binnenuit veranderingen wil bewerkstelligen komt meestal van een koude kermis thuis.

Op basis van de titel en de achterflap verwachtte ik een thematische studie van de teloorgang van het godsgeloof in de 19e eeuw. Wilson beperkt zich echter tot de beschrijving van de individuele zoektocht van meer en minder notoire figuren uit de Victoriaanse tijd. Op zich is dit een ambitieuze onderneming, want ze vereist grondige kennis en studie van de (auto)biografische geschriften van deze personen. Maar het zegt niet zo veel over de ondergang van het geloof in de Westerse beschaving als geheel, omdat hij zich beperkt tot de intelligentsia van die tijd.

Wilson levert het bewijs van een haast encyclopedische kennis van het literaire en filosofische leven in de Victoriaanse tijd. Van een biografische specialist mag je dit natuurlijk verwachten. Dit maakt het boek naar mijn mening echter alleen te smaken voor wie grondig vertrouwd is met het – vooral Britse – filosofische en culturele leven in de 19e eeuw. Over die specifieke voorkennis beschikt de doorsnee lezer niet.

Al kan de zwierige literaire stijl van Wilson me wel bekoren, hij slaagt er niet in zijn gegevens ordelijk te presenteren. Hij verliest zich voortdurend in anekdotes die hij, zeker voor de minder onderlegde lezer, onvoldoende kadert.

De lectuur van dit boek heeft wel een onbedoeld effect gehad. Ik heb me voorgenomen om enkele Britse Victoriaanse romans te lezen die al heel lang op mijn leeslijst staan.

© Minervaria

Written by minervaria

14 januari 2010 at 15:04

Geplaatst in Cultuur, Geschiedenis, Religie

God is niet groot

leave a comment »

HITCHENS, C., God is niet groot. (Vert. God Is Not Great) A’dam, Uitg. Meulenhoff, 2007, 317 pp. – ISBN 978 90 290 8040 8

Religie trekt het politiek-maatschappelijk debat altijd naar zich toe en dringt zich aan iedereen op, zegt journalist, politiek activist en polemist Christopher Hitchens. Als atheïst en aanhanger van verlichting, rationalisme en humanisme, staat hij uitermate kritisch tegenover het geloof. Hij zou er echter geen probleem mee hebben als gelovigen hem met rust lieten en hem toelieten zijn leven in te richten zoals hij dat zelf verkiest. Maar daartoe is het geloof niet in staat, zegt hij, want ieder georganiseerd geloof claimt de absolute waarheid te bezitten waaraan iedere mens zich zou moeten onderwerpen.

De overvloed aan goden en religies, en de broedermoord binnen en tussen godsdiensten maken echter duidelijk genoeg dat God de mens niet naar zijn evenbeeld geschapen heeft. Het is andersom gegaan, zegt Hitchens. Religie is mensenwerk en dat maakt hij overvloedig duidelijk in zijn boek.

Gedegen wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de religieuze mythen verzonnen zijn en niet op waarheid berusten. De georganiseerde religie levert bovendien de religieuze grondslag voor de verbeten strijd om het eigen gelijk, de jacht op andersdenkenden, racisme en onverdraagzaamheid, de onderdrukking van vrouwen, het misbruik van kinderen, bloedoffers en een hele reeks verschrikkelijke gewelddadigheden in heden en verleden.

Voor wie dat nog niet inzag maakt Hitchens een scherpe analyse van de absurditeit van de godsdienstige beweringen, de ongerijmdheid en inconsistentie van geboden en verboden op natuurlijk gedrag, en de onzin van leefregels en dieetvoorschriften die het leven van gewone, onwetende en ongeletterde mensen bezwaren. In een bevlogen betoog stelt hij de stupiditeiten en wreedheden aan de kaak binnen en tussen aanhorigheden, waarin religieuze teksten en gebruiken worden gehanteerd als oorlogsverklaringen. Hij onthult de veelvuldige verstrengeling van georganiseerde religie en corrupte regimes en ontkracht daarmee het klassieke tegenargument dat seculiere regimes evenveel en zelfs meer ellende hebben veroorzaakt.

Als er mensen waren die in naam van hun geloof opkwamen voor anderen, dan deden zij dat niet als gelovigen maar uit humanisme, zegt Hitchens. Het naleven van de Gulden Regel vereist immers geen bovennatuurlijke autoriteit. Menselijk fatsoen komt niet uit religie voort, het gaat eraan vooraf.

Volgens Hitchens hebben we behoefte aan een nieuwe Verlichting, die van het gezond verstand. De moderne mens heeft geen nood meer aan fabels die stammen uit tijden waarin absolute heersers het voor het zeggen hadden en men nog bijna niets wist over de natuur. De echte vooruitgang ligt niet in het bestuderen van heilige teksten die als bedrieglijke verzinsels zijn ontmaskerd, maar in de menselijke ethiek. Die zou er zeer mee gebaat zijn als mensen hun leven baseerden op redelijkheid en kritisch onderzoek. Filosofie begint immers waar religie eindigt.

Wie toch wil geloven moet zich realiseren dat religie een facultatieve, irrelevante privé-aangelegenheid is geworden. Gelovigen moeten ophouden andersdenkenden al dan niet met geweld tot hun geloof over te halen. Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

Ik ben met enige terughoudendheid aan dit boek begonnen. Het zou niet het eerste werk zijn waarin religie ongenuanceerd aangevallen wordt en even fanatiek bestreden als ze zelf tekeer kan gaan. Maar het is me al bij al behoorlijk meegevallen. Hitchens voert geen kruistocht tegen de religie, maar zet haar gewoon in haar hemd. Zijn betoog is meestal nuchter en redelijk, zijn spitsvondige argumentatie stevig onderbouwd.
Hij laat zijn verontwaardiging alleen de vrije loop wanneer hij geweld, racisme en onderdrukking aanklaagt.

In God is niet groot toont Christopher Hitchens op scherpzinnige wijze aan dat religie inderdaad niets meer dan mensenwerk is. Mij moest hij daar niet meer van overtuigen. Het was bovendien een tegelijk plezierige en excellente oefening in kritisch denken.

De vraag is echter of de gelovigen die Hitchens wil aanspreken dit ook zouden vinden. Het is veel waarschijnlijker dat zijn boek, zoals zovele in dat genre, zijn doel compleet voorbij schiet omdat het niet gelezen wordt door zijn doelpubliek. Religie is immers nuttig en heeft met rationaliteit niet veel van doen.

© Minervaria

Written by minervaria

19 september 2009 at 14:39

Geplaatst in Religie

De grote transformatie

leave a comment »

ARMSTRONG, K., De grote transformatie. Het begin van onze religieuze tradities. (Vert. The Great Transformation) A’dam, Uitg. De Bezige Bij, 2005, 544 pp. – ISBN 90 234 1905 7

“Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.”

Wat wij kennen als de Gulden Regel hebben wijzen in de As- of Spiltijd onafhankelijk van elkaar als morele basisregel geformuleerd.

De Spiltijd wordt algemeen beschouwd als een van de vruchtbaarste perioden van intellectuele, psychologische, filosofische en religieuze verandering in de geschreven geschiedenis. Ze staat bekend als de eerste Verlichting. Pas in de 18e eeuw werden haar inzichten geëvenaard door de Westerse Verlichting, die de basis vormt voor onze wetenschappelijke en technologische verworvenheden en de sociale en politieke inrichting van onze moderne maatschappij.

Van ongeveer 900 tot 200 v.C. ontstonden in vier verschillende gebieden de grote wereldtradities waarop de mensheid zich nog steeds verlaat: confucianisme en taoïsme in China, hindoeïsme en boeddhisme in India, monotheïsme in Israël en filosofisch rationalisme in Griekenland. Het rabbijnse jodendom, het christendom en de islam bijvoorbeeld bouwen allemaal voort op de inzichten uit de Spiltijd.

In de periode voor 900 v.C. stonden over de hele wereld rituelen en mensen- en dierenoffers centraal in de religieuze zoektocht. Mensen voelden zich machteloos en afhankelijk van externe krachten en probeerden de goden daarmee gunstig te stemmen. In de woelige en gewelddadige tijden van de Spiltijd zochten profeten, mystici en filosofen daarom naar meer houvast. Ze meenden dat de mens niet zonder meer overgeleverd is aan de willekeur van ongrijpbare krachten buiten hem, maar zich moet bezinnen op zichzelf en het eigen gedrag veranderen.

De Spiltijdwijzen stelden moraliteit centraal in het geestelijke leven en predikten een spiritualiteit van empathie en mededogen. Hervorming moet beginnen bij jezelf, je moet niet anderen ter verantwoording roepen. Het doorbreken van de grenzen van het egoïsme brengt meer bevrediging dan het toegeven aan genotzucht en het streven naar macht. Je goedheid mocht ook niet beperkt blijven tot de eigen omgeving: je zorg moest zich op de een of andere manier tot de hele wereld uitstrekken. Religie was geen kwestie meer van rituelen maar van respect voor de heilige rechten van anderen, in plaats van offers en onderwerping aan goddelijke machten.

Deze hervormers waren er bovendien niet op uit hun eigen visie aan anderen op te dringen. Niemand mocht ooit religieuze leerstellingen in goed vertrouwen of uit de tweede hand aanvaarden, vonden zij. Men moest alles ter discussie stellen en elke leer aan de persoonlijke ervaring toetsen. De denkers en zieners uit de Spiltijd hadden geen enkele belangstelling voor doctrines of metafysica.

Ze waren echter zo vooruitstrevend en hun visie was zo radicaal dat latere generaties de neiging hadden water bij de wijn te doen. Het was meestal een teken dat de Spiltijd over zijn hoogtepunt heen was wanneer een profeet of filosoof de nadruk begon te leggen op verplichte doctrines. Eeuwen van institutionele, politieke en intellectuele ontwikkeling hebben het belang van mededogen in de religie aan het oog onttrokken. Tot welke absurditeiten dit leidde kunt u lezen in het scherpe boek van Christopher Hitchens.

De benaming Spiltijd suggereert zowel qua periode als inhoud een eenvormigheid die er in feite niet was. In die zes- à zevenhonderd jaar ontwikkelden de volkeren van de Spiltijd zich in hun eigen tempo. Terwijl in het ene gebied de spiltijd tot bloei kwam kreeg hij in het andere een nieuwe vorm of liep hij ten einde. Elke traditie ontwikkelde haar eigen formulering en praktijk van de Gulden Regel. Langs uiteenlopende wegen ontdekten ze echter allen dat ze werkte. Ondanks alle verschillen en afwijkingen vormen empathie, respect en mededogen nog altijd de lakmoesproef voor ware religiositeit in iedere grote religie.

Op basis van het beschikbare materiaal reconstrueert Karen Armstrong de spirituele ontwikkeling van de volken in China, India, het Midden-Oosten en Griekenland in de periode van ca. 1600 tot 200 v.C. Ze belicht hoe de oude godsdiensten geleidelijk plaats maakten voor nieuwe vormen van religie, waarin rituelen niet dienden om externe goden gunstig te stemmen maar verdieping centraal stond. Ze beschrijft hoe de spiritualiteit van de Spiltijd tot een hoogtepunt kwam en weer uitstierf. En ze verduidelijkt hoe deze evolutie vervlochten was met belangrijke politieke en sociale omwentelingen in de verschillende regio’s.

Wij moeten het ethos uit de Spiltijd herontdekken, zo betoogt Karen Armstrong. In onze globaliserende wereld kunnen we ons geen bekrompen of selecte visie meer veroorloven. We moeten leren leven en handelen alsof mensen in verre landen even belangrijk zijn als wijzelf. Ik zou dit willen uitbreiden tot tolerantie en pluralisme in de eigen samenleving, want in de geest van de Spiltijd begint hervorming bij onszelf.

Armstrong heeft zich ontzettend goed gedocumenteerd. Ze voert een stoet op van bekende en minder bekende figuren en is verbazend goed op de hoogte van zowel de historische context als de biografie en geschriften van de protagonisten. Voor haar studie verlaat ze zich op een indrukwekkende lijst van deskundigen. Het is heel leerrijk te ontdekken hoe in de huidige culturen van Oost en West de specifieke spiltijdfilosofieën nog herkenbaar zijn.

Haar benadering is chronologisch. Ieder hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de verschillende volken in een bepaalde tijdsperiode. Deze keuze begrijp ik niet goed, gezien de evolutie van de spiritualiteit bij de verschillende volken niet synchroon verloopt. Om de ontwikkeling in een bepaald gebied te kunnen volgen moet je daardoor telkens terugkeren naar het vorige hoofdstuk.

De tekst is vlot geschreven, maar door de vele onbekende details niet altijd eenvoudig te volgen. Met veel begrippen, persoonlijkheden en gebeurtenissen uit China en India zijn wij als westerlingen immers niet vertrouwd. Gelukkig bevat het boek zowel een verklarende woordenlijst als een personenregister. Er is ook een zeer uitgebreide notenlijst en dito bibliografie.

Een dikke en soms taaie pil, maar vooral een fascinerende ontdekkingstocht naar de religieuze en filosofische wortels van de beschaving.

© Minervaria

Written by minervaria

13 september 2009 at 19:37

Geplaatst in Geschiedenis, Religie

God als hype

leave a comment »

den BOEF, A.H, God als hype. Dwarse notities over religieus Nederland. A’dam, Van Gennep, 2008, 224 pp. – ISBN 978 90 5515 890 4

Als het over religie gaat krijg je behoorlijk wat Nederlanders op hun paard. In Nederland is godsdienst een issue. Je vindt er een voor Vlamingen soms zeer amusante bonte verzameling van religieuze groeperingen. Net zoals overal in West-Europa zijn volgens recent onderzoek de gelovigen er echter een minderheid geworden. Wie beweert dat religie aan een heropleving bezig is heeft het, aldus August Hans den Boef, helemaal mis. Als gevolg hiervan verkeert onze samenleving in een post-religieus stadium, een toestand die de verhouding tussen kerk en staat ingrijpend heeft veranderd.

Toch heeft Nederland sedert een paar jaren het meest christelijke kabinet sinds 1937: Balkenende IV. Volgens den Boef regeert dit kabinet Nederland als een constitutionele theocratie. Godsdienst is voor de meeste leden ervan boven alle andere maatschappelijke verschijnselen verheven. De andere grondwettelijke vrijheden worden ondergeschikt aan de vrijheid van godsdienst, de voortschrijdende secularisering bovendien aangeduid als de oorzaak van maatschappelijke verloedering. Alleen religie kan een basis bieden voor sociale cohesie en waarden en normen, zo stellen de gelovigen die recht in de leer zijn.

Om te beginnen weerlegt den Boef bondig de argumenten van de stromantactiek die gelovigen hanteren om ongelovigen in diskrediet te brengen. Dit is veruit het meest interessante deel.

Hierna maakt hij een kritische analyse van de wijze waarop verschillende kabinetsleden van Balkenende IV godsdienst en religieuze moraal als maatstaf nemen voor beslissingen over gezins-, onderwijs- en tewerkstellingsbeleid. Daarbij gaat hij heftig tekeer tegen de moralistische betuttelingdrang van het kabinet dat uitgaat van een 19e eeuws mens- en maatschappijbeeld, waarin religie de burger in het gareel houdt.

Tenslotte belooft hij alternatieven voor de voorgewende rol van religie als behoedster van waarden en normen en sociale cohesie. Omdat ik minder vertrouwd ben met het reilen en zeilen in de Nederlandse politiek, en de vorige analyse mij vaak niet veel wijzer maakte, had ik mijn hoop op dat laatste deel gesteld. Er wachtte mij echter een serieuze teleurstelling. Den Boef komt niet verder dan zwaar pamflettair geschut tegen een aantal onbekende sociologen en andere wetenschappers, maar slaagt er niet in om hierover een samenhangend voorstel te formuleren. Ook het pamflet voor rationele voortplanting overstijgt dat niveau niet. Het lijkt alsof hij niet zozeer alternatieven wil aanreiken, maar vooral rekeningen vereffent.

Het is leerrijk te lezen welke implicaties een christelijk en bij uitbreiding religieus geïnspireerd overheidsbeleid kan hebben voor de inrichting van de samenleving en meer bepaald voor diversiteit en tolerantie. Ik ben het bovendien voluit met den Boef eens over de kernpunten van zijn betoog. Religie staat wat betreft morele en ethische kwesties niet boven andere gezindten en mag de eigen maatstaven niet opleggen aan andersdenkende burgers. De vrijheid van godsdienst is in een seculiere democratie niet belangrijker dan andere vrijheden en rechten. Religie is niet noodzakelijk voor de sociale cohesie van een samenleving. De inrichting van de samenleving dient gebaseerd te zijn op een redelijk diversiteitsbeleid, waarin het individueel handelen centraal staat en niet het behoren tot een bepaalde groep.

Mij moest hij niet overtuigen. Het is veel belangrijker om gelovigen aan het denken te zetten.. Het is mogelijk dat ook een sereen en gestructureerd betoog bij zij die recht in de leer zijn even veel of weinig zoden aan de dijk zou zetten. Den Boef mag dan wel voor even zijn ei kwijt zijn, het vaak denigrerende taalgebruik kan net het omgekeerde effect hebben.

Zeer storend bij het lezen zijn de vele onvolledige zinnen. Haastige en dus slordige redactie, een journalist onwaardig. De overvloed aan treffende citaten kan hier niet aan verhelpen.

Als tussendoortje kan dit boek er nog door, maar het is verre van een hoogvlieger in deze materie en al helemaal niet om er geld aan te spenderen.

© Minervaria

Written by minervaria

26 januari 2009 at 11:12

Geplaatst in Maatschappij, Politiek, Religie

Religie, normen, waarden

leave a comment »

de RIJK, L.M., Religie, normen, waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2006, 304 pp. – ISBN 90 351 3053 7

De grootste tragedie in de geschiedenis van de mensheid zou wel eens het zich toe-eigenen van de moraliteit door de godsdienst kunnen zijn.
Arthur C. Clarke

De plaats en rol van religie in de moderne seculiere samenleving is de afgelopen jaren het onderwerp van soms heftige discussie. Met de toenemende individualisering lijken ook de traditionele normen en waarden ter ziele gegaan, en er is schijnbaar geen stelsel voorhanden om ze te vervangen. In de perceptie van velen heeft het ene met het andere te maken: de teloorgang van de religie heeft tot een losbandige en normenloze wereld geleid.

Maar is dat wel zo? Kan een deugdelijk stelsel van normen en waarden inderdaad niet zonder religie? Is moraliteit mogelijk zonder godsgeloof?
Veel discussies over normen en waarden worden vertroebeld door slordigheid inzake terminologie en argumentatie, aldus L.M. de Rijk, prof.em. aan de Universiteit Leiden. Als taalfilosoof is hij natuurlijk zeer bedreven in de zorgvuldige analyse van terminologie en logische argumentering. Een serieus te nemen debat over normen en waarden moet voldoen aan de vereisten voor ieder debat, stelt hij, en dat is in de eerste plaats een doeltreffende en heldere argumentatie. De vraag is dus of religie een deugdelijke argumentatie kan bieden voor de te hanteren normen en waarden in een samenleving.

Argumentatie en debat zijn gebaseerd op redelijkheid, en daarvoor moeten we ons wenden tot de filosofie. In de eerste plaats vraagt de Rijk zich af wat de filosofie ons te vertellen heeft over de rede en de relatie van de rede tot de werkelijkheid. In de loop der eeuwen had men daarover verschillende opvattingen. Het besluit is dat wij de dingen kennen door de waarneming en niet door het denken. Denken en werkelijkheid vallen niet samen, wat gedacht wordt is niet feitelijk of waar.

Vervolgens gaat hij na wat religie ons kan vertellen over de dingen. Religie kan twee betekenissen hebben. De eerste is een innerlijke grondhouding, de ervaring van het ‘hogere’ of de God-in-ons. De tweede, die gewoonlijk godsdienst wordt genoemd, postuleert een transcendente God. De Rijk toont overvloedig aan dat alle bewijzen voor het bestaan van een transcendente God echter op niets uitlopen. Geloofsinhouden zijn te beschouwen als allegorische waarheden, geloofsuitspraken als metaforen, producten van de menselijke verbeelding.

Cruciaal in zijn betoog is het verhelderende onderscheid tussen waarheid en werkelijkheid. Hiervoor hanteert de Rijk taalkundige criteria. Wat waar is kan worden waargenomen en geverifieerd. Werkelijk is wat werkzaam is, betekenis of zin heeft of gegeven wordt. Gezien God alleen kan bestaan als innerlijke houding, hebben geloofsuitspraken en -inhouden geen waarheids- maar een werkelijkheidsgehalte. Een niet-bestaande transcendente God kan dus ook geen normen en waarden opleggen of postuleren. Zedelijke beginselen staan helemaal niet op zichzelf, ze wortelen in de menselijke verbeelding. Voor wie religieus denkt en voelt hebben normen en waarden te maken met de God-in-ons.

Als er geen instantie is buiten onszelf die normen en waarden oplegt, vanwaar komen ze dan en hoe absoluut en algemeen geldig kunnen ze dan zijn? Zoals begrippen niet op zichzelf staan, maar een verbeelde abstractie van een concrete realiteit zijn, bestaan algemene en abstracte principes volgens de Rijk ook niet op zich, maar komen ze voort uit de praktijk. Morele argumentatie vertrekt vanuit het persoonlijke en concrete handelen en niet van het algemene en abstracte.

Religieuze beginselen kunnen dus niet gelden als sanctie voor het praktisch handelen. Dit geldt evenmin voor politieke ideologieën. Er zijn geen universele beginselen. Moraal en politiek hebben betrekking op het regelen van het leven en de sociale omgang, en niet op beginselen.

Daarmee geeft de Rijk een stevige onderbouwing aan maatschappelijke en politieke tolerantie. Kwesties als het dragen van de hoofddoek en onaanvaardbare ideologieën bijvoorbeeld moeten als een praktisch probleem worden beschouwd. Alleen bij aanwijsbare redenen om aan te nemen dat het (uit)dragen ervan provocatief of ordeverstorend is of een adequaat functioneren in de weg staat dient de overheid maatregelen te nemen.

Het antwoord op de basisvraag luidt dus volgens de Rijk: religie is niet onontbeerlijk als fundament voor een deugdelijke morele praktijk noch voor een stelsel van normen en waarden. We mogen aan religie en ideologie niet meer waarde geven dan ze verdienen: ze situeren zich in het innerlijke gebied van de gedachten en verbeelding. Religie en ideologie hebben een functie voor de betekenis- en zingeving van het handelen. De regie van de dagelijkse handel en wandel is en blijft echter in handen van de praktiserende mens.

Dit is een belangrijk boek, vooral in een periode waarin de invloed van religieuze groepen en bewegingen op belangrijke morele vraagstukken toeneemt of de voortgang van de discussie belemmert, bijvoorbeeld in het euthanasiedebat en het gebruik van embryo’s voor stamcelonderzoek. Het verwondert me dus dat het zo weinig bekend is.

Dit boek levert vooral een theoretische bijdrage aan het debat over de plaats en rol van religie in het politieke beleid. Dat godsdiensten hun aanhangers voorhouden dat er een transcendente God bestaat, of dat individuele mensen hun moreel handelen laten leiden door dit idee, wordt door de Rijk niet ter discussie gesteld. Hij betwist ook niet dat religie het leven en de menselijke omgang voor veel mensen zinvol maakt. Het gaat er alleen om dat elke logische argumentatie faalt als ze dit aan andersdenkenden proberen op te leggen. Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn.

Mij sprak vooral de zorgvuldige en stapsgewijze afwikkeling van de redenering aan.
Het taalgebruik is inzichtelijk en maakt de toch moeilijke materie best leesbaar.

© Minervaria

Written by minervaria

29 september 2008 at 15:35

Geplaatst in Filosofie, Politiek, Religie

Verzoening. Islam, democratie en het Westen

leave a comment »

BHUTTO, B., Verzoening. Islam, democratie en het Westen. (Vert. Reconciliation. Islam, Democracy and the West) Utrecht, Het Spectrum, 2008, 320 pp. – ISBN 978 90 274 7883 2

Op 27 december kwam Benazir Bhutto, de leidster van de grootste oppositiepartij van Pakistan, bij een aanslag in Karachi om het leven. Zij had net de laatste hand gelegd aan haar boek over de politieke noodzaak en kansen van een toenadering tussen het Westen en de Islamitische wereld.

Toen Samuel Huntington in 1993 zijn boek The clash of Civilisations publiceerde leek het een profetie van de escalerende strijd tussen het islamitische blok en het Westen. Maar is deze clash onvermijdelijk? Bhutto meent van niet. Zij is ervan overtuigd dat de spanningen tussen beide werelden niet met een verschil in beschaving te maken hebben, maar met twee cruciale spanningsvelden binnen de islamitische wereld en de wijze waarop het Westen daarop reageert.

In de islamitische gemeenschappen heersen een groeiende minachting en vijandigheid jegens het Westen en vooral (jegens) de VS. Koloniale ervaringen hebben veel negatieve gevoelens opgewekt. Deze gevoelens maskeren echter een diepe innerlijke verdeeldheid binnen de islamwereld, die zichtbaar is in een zinloze zelfvernietigende oorlog in Irak en wreedheden in Pakistan. Deze interne strijd speelt zich af op twee gebieden.

Allereerst is er de strijd tussen groepen die streven naar democratisering en (machtige) groepen die een dictatoriaal bewind willen behouden of bestendigen.
Strijd speelt zich ook af tussen zij die een gematigde interpretatie van de islam en modernisering voorstaan en de fanatici die een extremistische en fundamentalistische lezing propageren. De laatste groep vormt een minderheid, maar haalt door gewelddadige acties het nieuws en bepaalt in grote mate zowel de binnenlandse als internationale politieke agenda.

Daardoor wordt algemeen gedacht dat islam en democratisering niet samen gaan. Toch heeft volgens Bhutto de islam een vreedzaam karakter en maken de fundamenten van democratisch bestuur deel uit van het islamitisch waardensysteem.
De zogenaamde onverenigbaarheid van democratie en islam wordt volgens haar gebruikt om de aandacht af te leiden van de treurige geschiedenis van Westerse politieke interventie in de islamitische wereld. Zij fundeert deze stelling door verwijzing naar koranteksten en door middel van een overzicht van de recente geschiedenis van de belangrijkste islamitische landen.

Uiteraard gaat zij dieper in op de geschiedenis van Pakistan. Voor de doorsnee lezer is dit hoofdstuk minder interessant. Het irriteerde mij bovendien dat Benazir Bhutto hier elke gelegenheid te baat neemt om de verdiensten van haar vader en zichzelf voor het voetlicht te brengen.

Haar bespreking en weerlegging van de theorie van Huntington is dan weer zeer interessant. Op basis van zeer uiteenlopende studies slaagt zij erin om aan te tonen dat deze visie niet klopt. Internationale conflicten spelen zich vooral af tussen landen, want mensen identificeren zich met een natie en niet met een beschaving. Bovendien, en dit toont ook Zakaria aan, is de beste graadmeter voor het voorkomen van conflicten de mate van democratie in een land, gekoppeld aan economische onafhankelijkheid. De toekomst van de eenentwintigste eeuw zal volgens Bhutto bepaald worden door de vreedzame groei van democratie en gematigdheid wereldwijd en in de islamitische landen in het bijzonder.

Bhutto besluit met een aantal zeer concrete voorstellen voor de ondersteuning van deze ontwikkeling: een soort Marshallplan voor het Midden-Oosten, de ondersteuning van de vrouwenbewegingen, de vorming van een economisch belangrijke middenklasse, ontwikkeling en hervorming van het onderwijs, de strijd tegen de armoede en tenslotte de oprichting van een internationale instelling voor de bevordering van de democratie.

In een aantal opzichten is dit een verhelderend boek, maar niet geheel vrij van subjectieve stellingnames, vooral m.b.t. de interpretatie van islamteksten en de politieke consequenties ervan. Ook Benazir Bhutto ontsnapt niet aan de impact van de verwevenheid van religie en staat, die zo kenmerkend is voor de islam en die voor veel islamitische landen een extra moeilijkheid vormt voor modernisering

Waarschijnlijk omdat men het boek zo snel mogelijk na haar overlijden wilde verspreiden is de vertaling nogal slordig en wordt de tekst regelmatig ontsierd door typfouten.

© Minervaria

Written by minervaria

23 mei 2008 at 12:33

Geplaatst in Maatschappij, Politiek, Religie

Allah houdt niet van vrouwen

leave a comment »

SELIM, N., Allah houdt niet van vrouwen. A’pen, Houtekiet, 2007, 127 pp. – ISBN 978 90 5240 958 0

Nahed Selim is geboren in Egypte en heeft er tot haar twintigste gewoond. Nu verblijft ze in Nederland en schrijft voor verschillende kranten artikels over islam, vrouwenemancipatie en integratie. Ze is tolk in de Arabische taal en is daardoor van dichtbij getuige van de conflicten die ontstaan in het dagelijkse leven door de botsing tussen de islamitische en de westerse opvattingen. In dit boek uit ze haar ongenoegens over en bezwaren tegen de genderverhouding en de positie van de vrouw in de islam.

Er zijn heel weinig boeken geschreven over vrouwen en islam, en nog minder vanuit een vrouwelijk standpunt. Selim belicht dit onderwerp vanuit een voor de islam weinig gebruikelijk en vooral vrouwelijk perspectief, dat van de liefde. Het geloof als spiritualiteit is immers vaak een uiting van liefde en van de behoefte aan liefde. Men zegt weleens dat vrouwen het doorgeefluik zijn voor religie. Desondanks is de godsdienst in het algemeen, en in het bijzonder de islam, zelden vriendelijk geweest voor vrouwen. Vandaar haar vraag: houdt Allah wel van vrouwen?

Om daarop een degelijk antwoord te kunnen geven heeft Nahed Selim zich een aantal jaren verdiept in de studie van de authentieke bronnen van de islam, de geschiedenis en de praktijken van de moslimwereld. Zij stelt dat de man-vrouwrelatie in de islam één van de belangrijkste tekortkomingen is van de islam als denk- en leefsysteem en aan de basis ligt van de crisis die de islam momenteel doormaakt. Een kritische analyse van de positie van de vrouw in de islam is daarom zeer belangrijk. En die is weinig vleiend voor de islam.

Eeuwenlang werd de koran moedwillig geïnterpreteerd op een wijze die nadelig is voor moslimvrouwen. Het gaat bovendien niet om de dode letter, in sommige moslimlanden zijn dit de officiële wetten en regels. Zelfs in het Westen gelden in de islamitische gemeenschap familieregels die strijdig zijn met de officiële nationale wetten.

Maar het probleem gaat over meer dan interpretatie. Vele passages van de koran zelf en van de soenna discrimineren vrouwen als zijnde het bezit van de familie of van de clan. In plaats van wederzijdse liefde en respect tussen de echtparen te propageren, verplicht de islam de vrouw tot gehoorzaamheid aan haar man. Praktisch ieder aspect van de familieregels in de islam benadeelt de vrouw ten gunste van de man. De koran verordent ongelijkwaardigheid voor de wet en die komt in praktisch ieder islamitisch land voor. In de koran wordt de vrouw systematisch als tweederangsfiguur afgeschilderd. Dit alles tast het zelfbeeld van vrouwen aan. Het woord liefde komt in de gehele koran slechts 77 keer voor. Over onvoorwaardelijke liefde, vergeving en mededogen wordt nauwelijks gesproken.

Daarom moeten moslims zich de vraag stellen: willen wij recht doen aan vrouwen of willen we de islam van alle kritiek vrijwaren? Aan veel moslims en islamologen verwijt Selim dat ze de tweede positie verkiezen. Het lijkt er haast op dat men bang is dat de islam een kritische, eerlijke analyse niet kan doorstaan. Zij pleit voor een eerlijke, moedige en intellectueel integere analyse van de islam. We moeten af van de vijandige reactie tegenover religiekritiek. De kritiekloze houding kan alleen maar veranderen indien er genoeg mensen zijn die hun mening openlijk durven uiten. Daar ben ik het grondig mee eens.

Selim heeft haar boek geschreven als dialoog met een fictieve vriendin, Salma. Die komt door een nauwkeurige en kritische lezing van de Koran langzaam tot de ontdekking dat wat haar altijd is voorgehouden niet klopt.

De troef van dit boek is dat het geschreven is door een vrouw die én als moslima is opgevoed én de Koran echt bestudeerd heeft. In drie bijlagen voorziet ze de relevante verzen van commentaar waardoor haar stellingen geloofwaardiger zijn dan die van Benazir Bhutto. Selim gaat jammer genoeg niet in op de consequenties van haar studie voor de islam zelf. Het is een onafgewerkt verhaal, en dat is het zwakke punt van het boek.
Toch laat dit dunne boekje zien dat er ook op een serene wijze kritisch kan gedacht worden over de Koran en de islam. Het is bovendien vlot en inzichtelijk geschreven.

© Minervaria

Written by minervaria

15 mei 2008 at 20:31

Geplaatst in Religie

Tagged with

Is God een Turk?

leave a comment »

BURGGRAEVE, R & de TAVERNIER, J. (red.), Is God een Turk? Nationalisme en religie. Leuven, Davidsfonds, 1995, 173 pp. – ISBN 90 6152 886 0

Toen dit boek werd geschreven waren de Oost-West tegenstellingen pas weggevallen. Een stijgend aantal etnische en nationalistische conflicten leidde echter tot verschillende bloedige conflicten in Europa. Nu deze grotendeels zijn uitgewoed en geblust, lijkt er weer rust gekomen. Toch beïnvloedt deze evolutie niet alleen de internationale verhoudingen en conflicten, maar ook de verhouding tussen de bevolkingsgroepen binnen eenzelfde land.

In nagenoeg alle West-Europese landen is er een heel duidelijke verrechtsing merkbaar, en daarmee gepaard vreemdelingenhaat en afwijzing van migranten. Nu de politieke blokken zijn weggevallen, zijn economische en politieke globalisering een bron van onzekerheid geworden. In een dergelijke situatie zijn mensen geneigd zich vast te klampen aan traditionele waarden, die als volkseigen worden genoemd en beleefd. De religie is daarbij steeds meer een heet hangijzer.

Nationalisme en religie delen immers een aantal fundamentele kenmerken. Net als het behoren tot een natie, bezit ook de godsdienst een passioneel en opvorderend aspect. Volksverbondenheid en religie appelleren allebei niet zozeer aan de rationele, als wel aan de emotionele mens. Natie en religie verschaffen bovendien een identiteit aan individuen en groepen. Toch is deze verhouding niet eenduidig. De wereldreligies bevatten immers ook een oproep tot universele solidariteit en overstijging van het groepsegoïsme.

De meeste teksten in dit boek zijn de schriftelijke neerslag van referaten op twee Universitaire Vredesdagen aan de K.U.Leuven (1993 en 1994). Op een multidisciplinaire wijze wordt door vertegenwoordigers van verschillende disciplines (geschiedenis, ethiek, godsdienstwetenschappen, theologie) onderzocht hoe nationalisme en religie op elkaar inwerken. Voor dit onderzoek is het nationalisme het vertrekpunt. In verschillende bijdragen wordt ook uitdrukkelijk geprobeerd het nationalisme vanuit een christelijk perspectief te benaderen en door te denken.

Zoals bij elke bundel met bijdragen van verschillende auteurs, is er nogal wat verscheidenheid in kwaliteit en vormgeving. Een eerste tekst verheldert de aard en wordingsgeschiedenis van het nationalisme. De volgende bijdragen gaan telkens vanuit een andere invalshoek in op de verhouding met de religie. Binnen een Vlaams initiatief is het vanzelfsprekend dat de Vlaamse Beweging daarin een ruim aandeel krijgt.

De specialisten uit ethische en religieuze hoek laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Nationalisme is potentieel een gevaarlijke ideologie, waarbij de grens met etnocentrisme en racisme makkelijk overschreden wordt. Daarmee druist deze ideologie, en dan zeer specifiek de extreme variant, regelrecht in tegen de kernboodschap van alle wereldgodsdiensten, die om universaliteit draait. Deze boodschap zou volgens mij veel explicieter en goed hoorbaar door de religieuze vertegenwoordigers van verschillende gezindte mogen worden uitgedragen.

Dit boek is meer dan tien jaar geleden verschenen, maar het thema is nog altijd even actueel. Een herwerkte en gemoderniseerde versie zou echter welkom zijn.

© Minervaria

Written by minervaria

12 juni 2007 at 15:39

Geplaatst in Maatschappij, Religie